Alex Geert Castermans

Nijmegen, 26 januari 2007

Alex Geert Castermans, Voorzitter Commissie Gelijke Behandeling

Een vrouw schudt mannen geen hand, een man schudt vrouwen geen hand. Zij weigeren dat, zeggen ze, om godsdienstige redenen. Om redenen die doen denken aan de warme hand van Desdemona; de hand die haar geliefde Othello omschreef als teken van vruchtbaarheid en een vrij hart: heet, heet en vochtig; haar hand zou alle vrijheid ontzegd moeten worden, want een jonge en zwetende duivel zou over haar hand bevel voeren, aldus Othello.
Die vrouw en die man zijn zich ervan bewust dat in het land waar ze leven, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen een belangrijk punt is. Ze zijn daarom bereid, zo verzekeren ze, mannen en vrouwen op een zelfde wijze te begroeten. Ze zeggen dat tegen hun werkgever, of tegen hun toekomstige werkgever. Is er ruimte voor Islamitische, Christelijke of Joodse maatstaven bij het bepalen van wat een werknemer tegenover een werkgever is verschuldigd?
Ik zou menen dat deze ruimte er moet zijn. De wet schrijft ons dat voor, met goede redenen. Niet iedereen is het daarmee eens, vaak om goed te begrijpen redenen. Daarover wil ik het vanavond hebben, in het besef dat een juridisch betoog niet altijd leidt tot de oplossing van problemen van alledag. Daarom zal ik besluiten met een suggestie en een oproep.

Juridisch kader

Laat ik u kort schetsen langs welke lijnen het juridische antwoord op deze vraag wordt geformuleerd. De Nederlandse wet – de wet met wie de persoon van mevrouw Dales zo nauw is verbonden – verbiedt discriminatie op de belangrijke terreinen van het maatschappelijk leven zoals de arbeid, huisvesting, onderwijs en zorgverlening. Het gaat om onderscheid op grond van onder meer godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid en zo meer. Die wet is er niet voor niets. De wetgever heeft bescherming willen bieden tegen aantasting van de menselijke waardigheid. Dat houdt volgens hem in dat een persoon vrijelijk zijn rechten en vrijheden moet kunnen uitoefenen en zich in het maatschappelijk leven moet kunnen bewegen, zonder dat hij wegens persoonsgebonden kenmerken en eigenschappen wordt achtergesteld. Dat was in 1994. De jongste kabinetten dachten daarover niet anders. In de troonrede van 2005 heette het dat het recht van alle mensen en van alle organisaties op hun eigen identiteit de grondslag vormt van onze rechtsstaat. Dat recht is gebaseerd op de overtuiging dat we respect moeten hebben voor de ander, ook voor die aspecten van de ander waarin hij van ons verschilt.

Identiteit

De schrijver van de troonrede maakte het de luisteraar niet makkelijk. Want wat is identiteit? Zonder enige sjoege van dat begrip, heb je weinig aan die mooie worden. Je kunt identiteit zo nauw definiëren, dat je er alleen wat aan hebt in de beslotenheid van het eigen huis,
De wet biedt steun. Het gaat niet om nationale identiteit, het gaat niet om de identiteit van een groep. Het gaat om de identiteit van een persoon. Het moet gaan om persoonsgebonden kenmerken als godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid en zo meer. Als een werkgever een vrouw afwijst omdat hij coute-que-coute geen moslima’s op de werkvloer wil, dan hoeven we ons niet het hoofd te breken over wat identiteit inhoudt. De werkgever zegt eigenlijk: ik wil je alleen hebben als je je identiteit opgeeft zodra je bij mij over de vloer komt.
Lastiger wordt het als de werkgever zegt: ik heb niets tegen Islamitische vrouwen, maar bij mij op de werkvloer luidt het devies: hoofddeksels af. Behoort het dragen van een hoofddoek tot de identiteit van de moslima? Ja, althans als zij die draagt vanwege haar godsdienst. Maar, is dan de vraag, bepaalt dan iedere godsdienstige regel iemands identiteit, of, is ieder facet van wat iemand als zijn of haar identiteit beschouwt, rechtens relevant?
Veel mensen ervaren dit als een probleem. Zij zien hoeveel Islamitische vrouwen zónder hoofddoek over straat gaan. En zij menen dat deze grond daarmee anders is dan huidskleur, geslacht of seksuele voorkeur. Zij zeggen: godsdienst kun je thuis laten, je seksuele voorkeur niet. Toch kan deze observatie niet leidend zijn. De wetgever en de hoogste rechtscolleges huldigen al decennialang de opvatting dat geloven vrij is en daarmee ook de inhoud van het geloof. De één gelooft dat alles is voorbeschikt, de ander gelooft vanuit de overtuiging dat de mens zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen. Een staat doet er goed aan zich verre te houden van de vraag wat het ware geloof is en in hoeverre de identiteit in het geding is.
Maar dat betekent niet dat een gelovige de wereld volledig naar de hand van zijn geloofsovertuiging kan zetten, net zo min als een niet-gelovige de wereld naar zijn levensovertuiging kan inrichten. Begrenzing van de rechtsbescherming is nodig, simpelweg omdat als iedereen er een hoogstpersoonlijke overtuiging op na zou houden en daarin zou moeten worden beschermd, de wereld onoverzichtelijk en onbestuurbaar zou worden. Hoe persoonlijker een overtuiging wordt – iets in mij gebiedt mij geschminkt als clown door het leven te gaan – hoe minder het recht bescherming kan bieden. Dit is des te minder het geval, indien fundamentele rechten van anderen in het geding zijn, maar daarover zo meer.

Handenschudden

De werkgever zei tegen de man en de vrouw: Gij zult handenschudden.
Met deze neutrale regel trof hij juist mensen die vanwege hun geloof niet kunnen voldoen aan dit gebod. De werkgever realiseerde zich dat. Hij onderkende ook dat er andere respectvolle manieren zijn om elkaar te begroeten, zonder lichamelijk contact, en hij wist dat de vrouw en de man daarbij geen onderscheid op grond van geslacht zouden maken. Toch zei hij: Gij zult handenschudden. Welke rechtvaardiging had hij dan voor het uitsluiten van deze mensen van de arbeidsmarkt? Welke mag dat zijn, als – in de woorden van de Troonrede – de grondslag van onze rechtsstaat is dat mensen recht hebben op hun eigen identiteit en ons handelen dient te zijn gebaseerd op respect voor de ander?
De weigering van een uitgestoken hand kan mensen in verlegenheid brengen. Dit is een belangrijk punt. De Commissie Gelijke Behandeling kwam in een van de zaken tot de conclusie dat de weigering van een man een vrouwenhand te schudden kan worden opgevat als een kwetsende ontkenning van de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. De werkgever had in dat geval voldoende aannemelijk gemaakt dat het hanteren van deze functie-eis functioneel was en noodzakelijk voor de goede vervulling van de functie. Daarbij nam de Commissie in aanmerking dat een samenleving als de onze ook vraagt om duidelijkheid met betrekking tot bepaalde regels en uitgangspunten, waarbij die regels mede strekken tot bescherming van de door de AWGB beschermde gelijkheid op grond van geslacht.
Maar als de werknemer zich bereid toont mannen en vrouwen op eenzelfde, respectvolle wijze te begroeten – zoals in de laatste twee zaken – dan ligt het anders. Dan is van belang dat de wetgever van burgers verwacht dat zij een beetje flink zijn, in de goede zin van het woord. Voorop staat dat ieder individu vrijelijk zijn in de grondwetbeschermde rechten en vrijheden moet kunnen uitoefenen en ieder zich in het openbare leven moet kunnen bewegen, zonder dat hij op grond van vooroordelen of gevoeligheden van anderen wordt achtergesteld. Bij de afweging van dit belang tegenover het belang van het geven van handen – hoe pijnlijk ook het weigeren van een uitgestoken hand kan zijn – wint het eerste. Gevoeligheden bij het begroeten kunnen bovendien worden verzacht door de juiste woorden, met de juiste intonatie en gebaren, en door even een adempauze in te lassen. Een kwestie van tijd.
Zo kwam de Commissie tot het oordeel dat de door de werkgever opgelegde omgangsvormen moesten wijken voor de – in de grondwet gewaarborgde – vrijheid van godsdienst. Waarbij zij de mogelijkheid openhield dat voor bepaalde functies handenschudden (of ander lichamelijk contact) essentieel kan zijn. Het kan ook nog zijn dat iemand voor zover mogelijk lichamelijk contact vermijdt, maar zich vrij zal voelen op essentiële momenten contact niet uit de weg gaat. Een mooi voorbeeld kwam deze week in het nieuws: een agente in het Verenigd Koninkrijk weigerde handen te schudden met haar baas; maar ze verzekerde hem dat zij verdachten met plezier in de lurven zou grijpen: ‘ (S)he was happy to arrest male suspects’.
De reacties waren op het oordeel waren niet mals. Het is zo juridisch, luidde het verwijt. Dat valt niet te ontkennen, want de Commissie heeft tot taak feiten te toetsen aan wettelijke normen. Uit de oordelen blijkt bovendien dat maatschappelijk belangen wel degelijk worden meegewogen. De wet is zo ingericht, dat degene die indirect onderscheid maakt, in de gelegenheid wordt gesteld duidelijk te maken welke belangen een rol spelen: belangen die te maken hebben met de werkvloer, het onderwijs, met klanten, of: maatschappelijke belangen. Wat hij aanvoert, wordt in de beoordeling betrokken. Er is dus ruimte voor een weging van maatschappelijke belangen. Waarbij ik aanteken dat de naleving van de wet ook een maatschappelijk belang vertegenwoordigt, zolang de wetgever die wet in stand laat. Dit geldt voor gelijkebehandelingswetten net zo goed als voor, zeg, de wegenverkeerswet.

Botsende grondrechten

Sommige mensen menen dat godsdienst altijd aan het langste eind trekt. Uit oordelen over gezichtsbedekkende kleding en hoofddoeken op school blijkt dat er binnen het wettelijk kader heel goed rekening kan worden gehouden met de belangen van de school, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid en onderwijs. Onlangs beoordeelde de Commissie het kledingreglement van een Zoetermeerse school. Waar de ruimte voor het dragen van een hoofddoek of burka werd begrensd, waren de redenen welgemotiveerd en afgewogen.
Vaker is gezegd: bij botsende grondrechten gaat godsdienst altijd boven geslacht. Sterker nog, in Opzij roept een columniste, naar eigen zeggen, al jaren dat de Commissie Gelijke Behandeling vrouwvijandig is. Het antwoord kan kort en lang zijn. Lang als ik de zaken noem waarin vrouwen aan het langste eind trokken, toen zij de Commissie een oordeel vroegen over discriminatie op grond van geslacht. Lang ook als ik de zaken noem waarin vrouwen aan het langste eind trokken, toen zij de Commissie een oordeel vroegen over discriminatie op grond van godsdienst. Kort, omdat er geen enkele zaak is te noemen waarin godsdienst gaat voor geslacht, daargelaten de nauwkeurig in de wet omschreven uitzonderingen die er hier niet toe doen. In één geval heeft een schoonmaakster in een ziekenhuis gevraagd te beoordelen of haar werkgever onderscheid maakte op grond van godsdienst én geslacht door een hoofddoekverbod te hanteren. Het ziekenhuis stelde de eis niet om de onderdrukking van vrouwen tegen te gaan, maar om de schoonmaakster te beschermen tegen agressieve patiënten. Dan is er voor de Commissie geen reden de ondrukking van vrouwen aan de orde te stellen.

Signatuur

Dan zijn er nogal wat mensen die gelijke behandeling beschouwen als een bij uitstek links onderwerp. De geschiedenis leert dat de wet niet links of rechts is. De VVD had een eigen proeve van wet ontworpen en die ging verder dan het wetsontwerp van de regering, althans naar de mening van mevrouw Rempt-Halmmans de Jongh bij de parlementaire behandeling op 9 februari 1993. Zij dwong minister Dales uit te leggen waarom de wet ruimte liet aan christelijke schoolbestuurders om hun scholen in te richten langs de lijnen van hun geloof, eventueel tem koste van homoseksuele leraren. Minister Dales stond op haar beurt, tegenover de christelijke partijen, pal voor de regel dat leraren die samenwonen met een partner van hetzelfde geslacht niet om die reden mogen worden afgewezen, ook al werd dit door haar christelijke opponenten in de categorie van zonden gezet. Ik vind het moeilijk aan te wijzen wie nu links is of rechts.
Ik wil dit punt toch uitwerken. De Amerikaanse filosoof Dworkin beschreef twee manieren waarop het gelijkheidsbeginsel kan worden ingevuld. In de eerste spelen de verschillende politieke visies en levensovertuigingen van de burgers geen rol bij de inkleuring van het gelijkheidsbeginsel. In de tweede wel. Het gaat hierom.

(1) Als een overheid vorm probeert te geven aan het gelijkheidsbeginsel, kan ze voor een procedurele benadering kiezen. Iedere burger dient door de staat en op de arbeidsmarkt gelijk behandeld te worden. Politieke voorkeur, afkomst, geaardheid of handicap mogen geen oorzaak vormen voor een achterstelling op de arbeidsmarkt. De overheid probeert, voor zover dat binnen haar mogelijkheden ligt, gelijke kansen op de arbeidsmarkt te creëren.
Een voorbeeld van deze visie is terug te vinden in het in 2006 door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geschreven rapport: ‘De verzorgingsstaat herwogen. Over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden’. In dit rapport wordt een toekomstperspectief voor de Nederlandse samenleving gepresenteerd. Een van de centrale doelstellingen van het overheidsbeleid zou moeten zijn het stimuleren van het gebruik van de uiteenlopende talenten van burgers. Discriminatie in welke vorm dan ook, bemoeilijkt de positie van bijvoorbeeld vrouwen en allochtonen op de arbeidsmarkt. Hard en fair antidiscriminatiebeleid is bittere noodzaak om iedereen gelijke kansen op de arbeidsmarkt te bieden. Op dit moment doet de overheid hieraan nog te weinig, aldus de WRR. In deze visie is gelijke behandeling geen onderdeel van een uitgebreide links of rechtse politieke visie, maar biedt het de garantie dat mensen niet op basis van irrelevante kenmerken beoordeeld worden. Alleen de eigenschappen die echt tellen voor de vervulling van een betrekking worden beoordeeld. Dat is de eerste manier om het gelijkheidsbeginsel in te vullen, een procedurele invulling.

(2) De overheid kan echter ook kiezen voor een inkleuring van het gelijkheidsbeginsel, waarin zij juist een bepaalde politieke wereldvisie centraal staat. Stelt u zich een samenleving voor waarin een specifieke set deugden van groot belang wordt geacht, bijvoorbeeld het je gedragen volgens de geldende fatsoensnormen. In Nederland zullen mensen die bijvoorbeeld handenschudden sneller worden aangenomen, dan mensen die weigeren omdat te doen. De reikwijdte van de gelijke behandeling wordt dan ingeperkt tot die mensen die voldoen aan een profiel dat binnen de samenleving als normatief voor burgers geldt. De garantie dat op de arbeidsmarkt irrelevante kenmerken van mensen geen rol spelen, wordt beperkt door een bepaald normen- en waardenpatroon dat invloed heeft bij de selectie van geschikte kandidaten. De democratische meerderheid beslist over de speelruimte waarbinnen minderheden mogen afwijken van de standaard, zonder dat ze zichzelf buiten de maatschappij plaatsen. Dat is dus de tweede wijze van invulling van het gelijkheidsbeginsel.

In de huidige discussies over gelijke behandeling gaat het bijna zonder uitzondering om gevallen waarin het neutrale gelijke behandelingsprincipe wordt ingeperkt, omdat er politieke visies en idealen in het geding zijn. Hier wringt de schoen. De wetgever heeft echter een nogal bescheiden procedurele invulling geboden, met een enkele uitzondering die beoogt te garanderen dat mensen hun omgeving tot op zekere hoogte kunnen inrichten langs de lijnen van hun identiteit. Gelijke behandeling is dus wat de wetgever betreft niet links, niet rechts.

Godsdienstvrijheid van de overheidsdienaar

De keuze van de wetgever, een procedurele invulling, past in een lange traditie. Nederland is van oudsher zozeer een land van religieuze en culturele verschillen en de organisatie van de staat is in belangrijke mate juist op het omgaan met verschillen geënt.
Die keuze om zich te onthouden van het uitspreken van een voorkeur voor deze of gene visie verhoudt zich lastig tot de oordelenlijn van de Commissie Gelijke Behandeling, waarin de gewetensbezwaren van ambtenaren van de burgerlijke stand tegen het huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht zijn gehonoreerd (oordeel 2002-25). Een ambtenaar die volgens zijn geloof zo’n huwelijk niet mag sluiten, is niet neutraal in de bejegening van de burgers. In wezen handelt hij, als vertegenwoordiger van het overheidsgezag bij de uitoefening van de functie, in strijd met artikel 1 Grondwet.
De wetgever was echter niet geheel recht in de leer. Bij de totstandkoming van de wet heeft hij het standpunt gehuldigd dat de gemeenten zelf een oplossing mogen creëren voor gewetensbezwaarden. De gemeenten dienen daarbij zowel het recht op gelijke behandeling als de vrijheid van godsdienst te respecteren. Nu er in het concrete geval zeven ambtenaren van de burgerlijke stand in dienst waren die geen gewetensbezwaren hadden tegen het voltrekken van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht, was afdoende gewaarborgd dat deze huwelijken zonder enig probleem en op gelijke voet met andere huwelijken konden worden voltrokken. De gemeente kon in die zin dus aan haar wettelijke verplichtingen tegemoetkomen. Er was dus ruimte om de ambtenaar tegemoet te komen in haar gewetensbezwaren.
Deze casus laat zien hoe lastig het is. Als de gewetensbezwaren van de overheidsdienaar worden gerespecteerd, hebben homo’s een beperkte keuze vanwege de godsdienstvrijheid van de ambtenaar; als de gelijke behandeling van de huwelijkspartners vooropstaat, wordt de ambtenaar een functie onthouden vanwege de aanspraak op gelijke behandeling van de homoseksuele huwelijkskandidaten.
Houden wij vast aan de procedurele invulling, dan is het verleidelijk deze zoveel mogelijk te vertalen in een criterium dat in concrete situaties kan worden gehanteerd, bijvoorbeeld zo: behoud van identiteit houdt in dat ieders identiteit moet worden geaccepteerd zolang anderen geen schade wordt berokkend. Onder schade zou dan moeten worden verstaan: eerbied voor de democratische rechtsstaat, eerbied voor de lichamelijke integriteit, de vrijheid van meningsuiting, godsdienst, family life.
Ook dan is de oordelenlijn van de Commissie inzake de ambtenaar van de burgerlijke stand problematisch: als een gemeente burgers in de gelegenheid stelt de huwelijksambtenaar aan te wijzen, dan is het kwetsend voor betrokkenen dat deze ambtenaar weigert een huwelijk tussen homoseksuelen te sluiten; als een ambtenaar gehouden is een huwelijk tussen homoseksuele partners te sluiten, zal deze zich geraakt weten in de uitoefening van het geloof.
Gelet op de keuze voor een procedurele invulling van het gelijkebehandelingsbeginsel – waarbij de overheid geen keuzes maakt tussen deze of gene visie – en gelet op de functie van de overheidsdienaar, zie ik ruimte om voor gemeenten strenger te zijn voor hun ambtenaren. Gij zult geen onderscheid maken, net zoals van de ambtenaren wordt gevergd dat zij waar nodig de burger op respectvolle wijze dient te begroeten. Mevrouw Dales zei het zo mooi: de verdraaglijkheid met betrekking tot tal van gedragingen heeft zich sterk ontwikkeld. Maar daarmee is nog niet alles gezegd.

Bindmiddel

Het geschetste criterium – behoud van identiteit zolang anderen geen schade wordt berokkend – kan niet volstaan. Het zwakke van deze benadering is immers dat men spoedig de indruk krijgt dat wij elkaars ‘anders zijn’ – om een beladen woord te gebruiken – gedogen. Zo blijven de bijzondere persoonsgebonden kenmerken, de verschillen, de boventoon voeren, terwijl de kwaliteiten, wat bindt, onderbelicht blijven. Het principe van gelijke behandeling behoort te garanderen dat iedereen wordt gerespecteerd, over en weer, los van voorkeuren.
Belangrijker dan te zoeken naar een invulling van het begrip behoud van identiteit is na te gaan hoe dat respect over en weer kan worden bevorderd. Dat is geen juridische aangelegenheid. Ik begeef mij dus op glad ijs. Respect als bindmiddel. Hoe bereiken we dat?
Allereerst ligt hier een taak voor de burger, zowel als persoon als in de hoedanigheid van werkgever of werknemer, school of leerling, verhuurder en huurder, sportschoolhouder en -bezoeker, en zo meer. De vrijheden van burgers kunnen interfereren. Wij lossen dat niet op door de botsing van grondrechten op de voorgrond te plaatsen. In respect voor elkaars mening, geloof of levensovertuiging zal in veel gevallen de oplossing voor botsingen besloten liggen. Daarbij zal helpen dat werkgevers en werknemers en collega’s onder elkaar meer aandacht besteden aan wat zij voor goeds kunnen bewerkstelligen, in plaats van over en weer, halsstarrig of bekrompen, de verschillen op de voorgrond te plaatsen. Respect zal ook gelden voor die facetten van een levensovertuiging die wij als te persoonlijk moeten bestempelen om in rechte bescherming te kunnen toekennen.
Er is ook een taak voor de nationale instituties – de regering, de staten-generaal, en voor degenen die lokaal bestuursverantwoordelijkheid dragen. Zij dienen het bindmiddel zijn. Met instemming citeer ik de vice-president van de Raad van State in zijn jaarverslag 2003: ‘Instituties verzekerden het evenwicht tussen continuïteit en verandering, tussen bovenpartijdigheid en verscheidenheid, tussen professionaliteit en representativiteit. Dat evenwicht wordt belangrijker als naast de levensbeschouwelijke verscheidenheid, de culturele pluriformiteit groeit.’ Dat is een belangrijke taak, zeker als het aankomt op het kweken van respect van burgers onderling, over en weer, los van voorkeuren. De Raad voor Maatschappelijke Ondersteuning adviseerde ruim een jaar geleden hoe de overheid kan bevorderen dat er verbindingen ontstaan tussen verschillende groepen. De nationale instituties moeten daarnaast ook het goede voorbeeld geven, door – om te beginnen – een adempauze in te lassen als zich een kwestie van gelijke behandeling aandient, waarvan de uitkomst niet direct tot de verbeelding spreekt. Een adempauze is nodig als men zich over vooroordelen of gevoeligheden moet heen zetten. Maken zij daarentegen oordelen die meer behelzen dan men bij het ANP kan lezen publiekelijk belachelijk, dan is de ruimte voor de Commissie Gelijke Behandeling beperkt om partijen duidelijk maken dat zij voor elkaar ruimte moeten maken en elkaar moeten respecteren, hoe zij ook zijn.

Nu: het Europees jaar van gelijke kansen voor iedereen

Generaal Othello was een Moor, zwart en Arabier. Hij was, volgens Shakespeare, zo geketend aan de liefde van Desdemona, dat hij – voor haar – zijn doop zou afzweren. Dus het was ook nog eens Christen die de hand van zijn geliefde alle vrijheid had willen ontzeggen. Hoe kwam deze Christen ertoe zijn geliefde te vermoorden? Natuurlijk, alleen Othello zelf was verantwoordelijk voor zijn daad, maar we mogen niet voorbijgaan aan de intriges van vaandrig Iago. Iago was, wat wij noemen, de correctheid zelve in de onmiddellijke omgeving van zijn generaal. Maar daarbuiten sprak hij steeds over de Moor, met tal van lelijke bijvoeglijke naamwoorden. In de vrije vertaling van Hafid Bouazza stond Othello voor de zwarte ram, de Berberse hengst, woestijnrat, de geile Arabier en Naffer. Iago maakte iedereen rijp voor een complot tegen de generaal. Wie werd daar beter van? Niemand.
U zult zeggen: de wereld van Othello en Iago was een toneel. Maar ook in onze wereld zijn Iago’s aan het werk, die mensen in een hoek drijven, uitsluiten, en tot razernij drijven, zonder dat iemand daar beter van wordt. Ik roep u op hiertegen stelling te nemen en ik dank het bestuur van de Stichting Burgermeester Daleslezing dat ik dit vandaag kan doen. Ik roep u op hiertegen stelling te nemen alle dagen waarop u het ervaart. U hebt de wet aan u zij, en het tij is er naar. Dit jaar is het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen. Daarbij past een oproep aan alle burgers, werkgevers en werknemers, onderwijsgevenden en studenten om respect te hebben voor elkaar en elkaars verschillen, om zich ervan bewust te zijn dat discriminatie op de loer ligt, en om zich in te zetten voor sociale cohesie. Alleen het bij elkaar brengen van mensen met verschillende achtergronden kan achterstelling en uitsluiting van mensen tegengaan. Alleen hierdoor ontstaat een werkelijk gevoel van verbondenheid en vertrouwen.