Natascha van Weezel houdt Burgemeester Dales Lezing 2025
Burgemeester Daleslezing – 31-01-2025
Natascha van Weezel
Mijn opa Herman Bleich werd in 1917 geboren in Bochnia, een kleine plaats in Polen vlakbij Krakau. Op jonge leeftijd vertrok hij met zijn gezin naar Berlijn. Daar had hij een prettig leven: hij genoot van school en in zijn vrije tijd was Herman politiek actief bij de socialistische jongerenbeweging. Elke dag kocht Herman het socialistisch avondblad bij een vrouw die daar werkte. Op 30 januari 1933 riep zij met overslaande stem: “Rijkspresident Hindenburg heeft Adolf Hitler tot Rijkskanselier benoemd.” De tranen stonden in haar ogen. Mijn opa was 15 jaar en als joodse socialist doodsbang voor de gevolgen. Al snel merkte hij inderdaad veranderingen. De antisemitische propaganda was enorm. Hij vertelde me altijd dat vrienden van school opeens in uniformen van de Hitlerjugend gekleed gingen. Niemand wist wat de Nazi’s precies zouden gaan doen, maar het broeide aan alle kanten. Na Kristallnacht, op 9 november 1938, besloot hij dat hij niet in Duitsland kon blijven. Per trein, zonder visum – als een illegale vluchteling dus –, vertrok Herman naar Den Haag en trok in bij zijn zus Rosa, haar man Nuchem en hun twee jonge dochters, die daar inmiddels woonde. Hij probeerde aan de bak te komen als journalist, maar erg voorspoedig liep dat niet. Om nieuwe mensen te leren kennen werd lid van de Oost-Europees Joodse migrantenvereniging ANSKI. Op een dag kwam tijdens een borrel in Café ’t Gulden Hoofd Helen Kornmehl binnenwandelen. Mijn oma. Ik vind het nog steeds een bijzondere gedachten dat mensen verliefd werden zo net voor de oorlog, en zelfs ín de oorlog.
Natuurlijk begon de bezetting in 1940 ook hier in Nederland. De eerste jaren kwamen ze er redelijk goed door, afgezien van heftige antisemitische uitlatingen en absurde regels: ze mochten als Joden bijvoorbeeld niet meer naar het park, de bioscoop, de schouwburg, het strand etc. Ook mochten ze niet meer werken voor niet-Joodse werkgevers. Toch waren zo nog ‘veilig’. Ze werden niet opgepakt of gedeporteerd en dus probeerden ze hun leven zo normaal mogelijk voort te zetten. Dat veranderde in 1942. Toen alle joden echter gedwongen werden om een Jodenster te dragen, wilden Herman en Helen dat absoluut niet. Dit gaf hen een gealarmeerd voorgevoel. Mijn grootouders weigerden dus om de Jodenster te dragen. Dat betekende dat ze niet legaal in Nederland konden blijven of moesten onderduiken. Ze besloten te vluchten. Zwitserland leek een logische keuze. Zwitserland was immers neutraal en ze waren allebei Duitstalig (mijn oma kwam uit Oostenrijk). Met valse persoonsbewijzen stapten ze op de trein. Dat was zeker niet zonder gevaar, want alle stations en treinen werden gecontroleerd door de nazi’s. Toch lukte het hen om in Antwerpen terecht te komen, daar trouwden ze stiekem in een synagoge en de reisden door naar het zuiden. Binnen een paar weken bereikten ze Lyon, gelegen in Vichy-Frankrijk. Daar huurden ze een kamer en werkten ze. Ze wilden namelijk een legaal visum hebben voor Zwitserland, zodat ze daar niet naar een vluchtelingenkamp hoefden, maar zo’n visum was duur en het vergde veel tijd. Die tijd was hun niet gegeven. Een buurvrouw vermoedde dat er buitenlandse Joden in haar appartementencomplex zaten. Ze tipte de politie.
In september 1942 werden mijn opa en oma door de Vichy gendarmes opgepakt. Ze werden naar Rivesaltes gestuurd, een klein doorgangskamp waar treinen naar het Franse Westerbork, Drancy, gingen. Mijn opa wist dat dit helemaal fout zou gaan als hij niets deed. Hij MOEST dus iets verzinnen. Zodra ze het kamp binnenkwamen zei Herman dan ook op hoge toon in het Duits tegen de bewaker dat hij onmiddellijk de commandant van dit kamp wilde spreken. De Franse agent wist niet precies hoe het zat en besloot Herman naar de commandant te brengen. Daar riep Herman woedend dat het werkelijk een SCHANDELIG misverstand was dat hij en zijn vrouw hier naartoe waren gebracht, omdat hij helemaal geen Jood was maar een zeer belangrijke Zwitserse journalist. Hij eiste dat hij mocht telefoneren met de Zwitserse consul in Vichy voor opheldering. Herman kende die consul helemaal niet, was ook geen bekende journalist, maar een onbeduidend freelancertje en was zeker wel Joods. De commandant stond absoluut niet toe dat een gevangene zou telefoneren, maar Herman mocht bij hoge uitzondering een telegram aan de consul sturen. En dat dééd mijn opa:
“Geheel per ongeluk in Rivesaltes terecht gekomen. Vraag om uw medewerking. Schrijf zoals u weet voor dit en dat blad. Hoogachtend.”
De consul begreep kennelijk dat er levens op het spel stonden en telegrafeerde terug: “Ja, deze man ken ik goed. Onmiddellijk vrijlaten!”
Zo ontsnapten mijn grootouders voor de eerste keer aan de dood. Ze durfden uiteraard niet terug naar hun adres in Lyon en slaagden erin een passeur, een mensensmokkelaar, te vinden die beloofde hen naar Zwitserland te brengen. Dat moest wel te voet. Een afstand van zo’n 250 kilometer. Ze liepen drie dagen en drie nachten zonder eten en drinken. Vooral het laatste stuk was problematisch. De vluchtelingen moesten over een berg, de Mont Salève, waarvan het grensgebied aan twee kanten werd bewaakt zoor nazi’s. Op de vierde ochtend zagen mijn grootouders een brievenbus met de Zwitserse vlag erop. Ze proefden de vrijheid, maar hoewel ze in Zwitserland waren, was het nog steeds niet veilig. Als je dichter dan dertig kilometer bij de grens werd aangehouden door de Zwitserse politie, kon je namelijk alsnog worden teruggestuurd, met alle gevolgen van dien. Uitgeput kwamen ze aan in een grensdorp. Op goed geluk besloten ze aan te bellen bij het eerste huis dat ze zagen. Daar werd niet opengedaan. Ze stonden er een beetje besluiteloos bij, toen er plotseling vanuit een ander huis naar hen gezwaaid werd. “Kom, kom hier.” zei een vrouw vanuit de kier van het raam. Herman en Helen haastten zich naar de vrouw toe. Zij gaf hen schone kleding en eten. De vrouw vertelden dat het maar goed was dat er aan de overkant niet open werd gedaan, omdat daar leden van de Zwitserse Fascistische partij woonden. Mijn opa en oma kwamen terecht in een vluchtelingenkamp in Genève en kregen daarna een kleine woning toebedeeld in het Zwitserse bergdorp Ennetbühl.
Na de oorlog keerden mijn grootouders terug naar Den Haag, waar ze hoorden dat hun ouders, broers en zusters waren vermoord in Auschwitz, Belzec, Bergen-Belsen en Mauthausen. Later werd mijn opa inderdaad een bekende journalist. Hij richtte in 1962 bovendien Internationaal Perscentrum Nieuwspoort op in Den Haag. Ik was dol op hem; ik kreeg al het speelgoed wat ik wilde, soms zelfs 4 ijsjes per dag en daarnaast vertelde hij me altijd belangrijke en interessante levenslessen: “Zie ieder mens als individu en niet als lid van een groep,” bijvoorbeeld. Een boodschap die wat mij betreft vandaag de dag actueler is dan ooit. Hoewel de Tweede Wereldoorlog alweer zo’n 80 jaar achter ons ligt en mijn grootouders al jaren dood zijn, leven ze voor mijn gevoel toch een beetje voort in mij. Door hun moed, én door de goede daad van twee totaal onbekenden, lééf ik. En ik niet alleen: ook mijn tweejarige zoon en de baby die op dit moment in mijn buik zit. Zoveel kan een ogenschijnlijke kleine daad dus betekenen. Door dit soort verhalen heb ik altijd geleerd om óók naar het goede in de mens te kijken. Zelfs in de meest benarde en angstaanjagende situaties zijn er mensen die onbaatzuchtig voor een ander opkomen. Die niet alleen aan zichzelf denken en die de wereld een stukje mooier willen maken. En dat geeft kracht en hoop, óók in onzekere tijden.
Ik weet vrij zeker dat mijn opa Ien Dales heeft gekend uit haar tijd als Tweede Kamerlid, Staatssecretaris en Minister in Den Haag. Mijn opa en Ien Dales hadden een volstrekt andere achtergrond, maar één belangrijk ding hadden ze gemeen: ze streden allebei een leven lang voor mensenrechten en tegen racisme, uitsluiting en discriminatie. Ien Dales onder meer door de verdediging van de Wet Gelijke Behandeling in haar rol als Minister van Binnenlandse Zaken. Deze wet beoogde een nadere uitwerking van Artikel 1 van de Grondwet over het verbod op discriminatie. Mijn opa zette zich als journalist, spreker en Holocaust overlevende voor precies hetzelfde doel in. Een van zijn andere wijze lessen was namelijk: ‘De Holocaust mag niet alleen ons Joden nooit meer overkomen, maar helemaal niemand.’ Hij waarschuwde altijd dat de Holocaust niet met gaskamers begon.
Mijn moeder nam die missie later van haar vader over. Het kwam dus regelmatig voor dat ik als zes -of zevenjarige met mijn moeder meeging naar demonstraties: antiracisme betogingen, protesten tegen de oorlog in voormalig Joegoslavië, de Februaristaking herdenking en bijeenkomsten voor vrouwenrechten. Je zou dus kunnen zeggen dat ik Artikel 1 van de Grondwet met de paplepel ingegoten heb gekregen. Nog altijd ken ik het Artikel uit mijn hoofd: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” Hoewel ik het lang niet altijd leuk vond om mee te gaan naar herdenkingen en demonstraties, ben ik er nu ik volwassen ben van overtuigd dat je een slechter voorbeeld kunt treffen.
De Jaren ’90 voelden voor mij een tijd van eindeloze hoop. Afgezien van de oorlog in voormalig Joegoslavië en de genocide in Srebrenica natuurlijk. Maar in Israël en Palestina leken de Oslo-akkoorden eindelijk voor duurzame vrede te zorgen en ‘mijn eigen’ Nederland kende ik als een tolerant ‘gids’ land waar iedereen welkom was. We hadden genoeg welvaart om te delen en we keken meer naar gelijkenissen dan naar verschillen. Misschien was het omdat ik de wereld met kinderlijke ogen bekeek of wellicht klopt dit rooskleurige beeld grotendeels, en veranderde de wereld rond de millenniumwisseling pas.
Rond 2000 stak er een gure wind op. In dat jaar mislukten de besprekingen over de akkoorden van Oslo en begon in het door Israël bezette gebied de Tweede intifada. Een jaar later was er de aanslag op de Twin Towers. Woede en paniek in Amerika, een oorlog in Afghanistan en ook in Europa ontstond als reactie op de terroristische aanslag een golf van angst voor moslims, soms vermengd met moslimhaat. In Nederland was Pim Fortuyn de eerste politicus die zijn peilen richtte op de Islam als geheel. Hij keerde zich ook tegen Artikel 1 van de Grondwet, omdat hij racistische uitingen minder erg vond dan een beperking van de in zijn ogen absolute vrijheid van meningsuiting. Met zijn grove tirades tegen de Islam bleek Geert Wilders later nog een stuk radicaler dan Fortuyn. Ook Europa werd opgeschrikt door een reeks bloederige aanslagen van Islamistische terroristen. En hoewel die nu minder lijken te worden, geldt dat zeker niet voor het tegelijkertijd sterk opkomende rechts-populisme. In landen als Hongarije, Italië, Zweden en Finland maken rechts-populisten nu al deel uit van de regering. Voor Oostenrijk en misschien ook Duitsland ziet het er dreigend uit. In Amerika is Trump voor de tweede keer aan de macht en meteen na zijn aantreden is hij begonnen met het massaal uitzetten en weigeren van migranten. Natuurlijk hebben ook wij ons extraparlementaire kabinet met de PPV van Wilders als grootste regeringspartij. Uit alles blijkt dus dat het principe van gelijke behandeling wereldwijd sterk onder druk staat. En dat baart me zorgen.
De woorden van Artikel 1 van de Grondwet klinken velen misschien abstract in de oren. Maar voor mij is dat helemaal niet zo. Het Artikel betekent namelijk dat ik als Joodse vrouw er gewoon mag zijn, mezelf kan zijn. En dat geldt evengoed voor een moslima, een Afrikaanse Nederlander, een Chinees een Marrokkaan of een transvrouw. Om verder te illustreren waarom Artikel 1 van de Grondwet in mijn ogen zo belangrijk is, en waarom we het actief moeten verdedigen – juist nu –, neem ik u mee naar mijn eigen leven. Of om exacter te zijn: naar hoe mijn leven de afgelopen anderhalf jaar is geweest.
2023 was het mooiste jaar van mijn leven. Althans, zo begon het. Op 25 januari werd ik voor het eerst moeder. Ik weet nog heel goed hoe mijn zoontje direct na zijn geboorte op mijn buik werd gelegd. Met zijn kleine handje pakte hij mijn wijsvinger en kroop tegen me aan. Ik boog me over zijn hoofd, dat was verpakt in een piepklein mutsje, en fluisterde in zijn oor: “Vanaf nu zal mama je tegen alles beschermen.” De eerste maanden lukte dat aardig moet ik zeggen: Max was zo’n tevreden baby.
Maar op zaterdag 7 oktober spatten mijn babybubbel en de illusie van veiligheid in één klap uit elkaar. Max was – zoals gebruikelijk – vroeg wakker. Ik verschoonde zijn luier, mengde wat nutrilonpoeder met gekookt water, gaf hem de fles en we speelden met de blokkendoos. Achteraf gezien had ik gewild dat ik de tijd op dat moment had kunnen stilzetten. De rust werd verstoord door een appje van een vriendin. “Is je familie veilig?” schreef ze. Mijn familie? Hoezo? “In Israël” schreef ze terug. Ik haalde mijn schouders op. Er was zo vaak wat aan de hand in Israël, daar was ik inmiddels wel aan gewend geraakt, het leek me dan ook geen reden tot paniek. Toch opende ik de app van de NOS en mijn mond viel letterlijk open. ‘Grote aanval van Hamas op Zuid-Israël en talloze raketbeschietingen,’ las ik. Meteen belde ik mijn tante in Israël om te vragen hoe het ging. Ze nam niet op. Gelukkig belde ze na twee uur terug: ze zat in de schuilkelder en had slecht bereik. Vervolgens zat ik aan de buis geluisterd, wachtend op elk snippertje informatie. Er was nog maar weinig bekend. Hamas was door de grenshekken gebroken en had kibboetsen en een muziekfestival aangevallen. Er zouden bovendien gijzelaars zijn meegenomen naar de Gazastrook.
Ook de Israëlische premier Netanyahu verscheen al snel ten tonele. Hij zei dat Israël in oorlog was met Hamas. Eén blik op zijn gezichtsuitdrukking en ik wist dat het menens was.
Op dat moment schoten er drie dingen door mijn hoofd: welk effect gaat deze bloederige moordpartij hebben op de sfeer in Israël? Hoe heftig zal de tegenaanval op Gaza zijn?
En: wat voor gevolgen gaan we hiervan ondervinden in Nederland? Die laatste vraag kwam voort uit mijn herinneringen aan eerdere oorlogen tussen Israël en Gaza. Die zorgden ook voor spanningen híer. Vooral 2014 had indruk op me gemaakt. Ik wist nog hoe verschillende groepen recht tegenover elkaar kwamen te staan. Op Facebook ontstonden scheldpartijen en in alle grote steden vonden heftige pro-Palestina en pro-Israël demonstraties plaats. Die specifieke oorlog leidde ertoe dat ik actief werd binnen de dialoog tussen Moslims en Joden. Ik zag het wantrouwen, het onbegrip en de spanningen. Het kon toch niet zo zijn dat een oorlog die zich op bijna 4000 kilometer afstand afspeelde ook híer mensen uit elkaar dreef?
Jarenlang werkten we keihard met een groep mensen om bruggen te bouwen en de boel bij elkaar te houden. Maar nu, 9 jaar later, vreesde ik dat al dat werk voor niets was geweest. Binnen twee dagen werden al mijn angsten werkelijkheid. Netanyahu ging inderdaad al snel over tot heftige bombardementen. En heel snel daarna kwam daar ook hier in Nederland een reactie op. De slogan ‘From the River to the Sea, Palestine will be free’ werd luid gescandeerd in de Nederlandse straten. Van Amsterdam tot Maastricht, en van Nijmegen tot Den Haag. Ik schrok ervan. Deze leus kende ik uit het handvest van Hamas. Ze deden niet geheimzinnig over wat ze daarmee bedoelden: alle Joden moesten uit Israël verwijderd worden, en elk middel was legitiem om dat doel te bewerkstelligen. Mijns inziens hadden ze daar op 7 oktober een voorproefje van gegeven. Precies om deze reden gaven enkele Joodse organisaties aan dat ze zich hier oncomfortabel voelden bij deze leus. Kennelijk maakte dat de demonstranten die dit riepen niets uit. Israël was een ‘terreurstaat’ en een ‘mislukt koloniaal project’. Iedereen die een probleem had met deze woorden stond ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’. Later heb ik overigens begrepen dat lang niet iedereen die deze zinssnede gebruikt vindt dat Israël van de kaart moet worden geveegd, maar in het begin kwam het wel zo op mij over en eerlijk gezegd vind ik het persoonlijk nog steeds niet zo prettig. Want tja, het gaat ook over mijn familie.
Ik zag het allemaal met lede ogen aan. Zeker toen dit ook voor mij persoonlijk gevolgen begon te krijgen. Mijn tijdlijn op sociale media veranderde in een plek waar mijn digitale vrienden elkaar verbaal afmaakten. De ene helft was zó pro-Israël dat ze geen enkele empathie konden opbrengen voor de Gazaanse burgerslachtoffers – “Gooi heel Gaza maar plat”. De andere helft was zó pro-Palestijns dat ze de hele dag foto’s van dode Gazaanse baby’s postten met daarbij de tekst: “Dit is het ware gezicht van de Zionisten.” Zelf moest ik er ook aan geloven. Door sommige pro-Israël hardliners werd ik uitgescholden voor ‘landverrader’, ‘Arabieren-vriendje’ en ‘naïeve trut’. Ze lachten me uit, want wat was ik dom geweest door al die jaren in de dialoog te geloven en meerdere malen op bezoek te gaan bij Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever. De meest pijnlijke opmerking die ik kreeg kwam van pro-Israëlische zijde: “Max draait zich om in zijn graf bij zoveel stupiditeit van zijn dochter. Als Hamas de kans krijgt pakken ze jou als eerste met je naïeve gelul over vrede.”
Tegelijkertijd was het ook niet zo dat alle pro-Palestijnen blij met me waren. Integendeel. Uit die hoek werd ik uitgescholden voor ‘vuile zionist’ en ‘kankerjood’. Sommigen meenden zelfs dat het jammer was dat ‘Hitler zijn taak niet had volbracht’ of hoopten ‘dat mijn familie flink had geleden in de gaskamer’. Het werd nog erger, want er kwamen bedreigingen aan mijn adres. Ik mocht niet meer in het openbaar optreden als er geen beveiliging aanwezig was, mijn naambordje ging van de deur en ook mijn 1-jarige kind bleef niet gespaard. Op een dag kreeg ik een bericht via een anoniem account op sociale media. “Ik zou mijn grote muil voortaan maar houden,” las ik. “Je wil toch niet dat er iets gebeurt met dat schattige, zionistische zoontje van je?”
Op dat moment zwoor ik dat ik me nooit meer in het openbaar zou uitlaten over Israël/Palestina. Dit had ik er niet voor over. Op de een of andere manier denk je van jezelf dat je je tegen haat en bedreigingen kunt weren. Maar mijn zoontje, mijn kind, toen nog geen jaar oud. Ik had toch gezegd dat ik hem tegen alles zou beschermen? Ik hield het precies vier dagen vol. Daarna begon ik me toch weer in discussies te mengen. En dat deed ik bewust. Want als mensen zoals ik, die nuance prediken, zich monddood laten maken, dan zouden de schreeuwende klootzakken winnen. En dat zou ik nooit laten gebeuren.
Toch was de tijd die hierop volgde niet gemakkelijk. Hoe grimmiger het werd, hoe vaker ik me begon af te vragen of ik inderdaad te naïef was geweest met die dialoog. Laat ik vooropstellen dat ‘de dialoog’ een heel verkeerd imago heeft. Men denkt vaak dat het slappe hap is, dat je elkaar daar alleen maar knuffelt, hand in hand langs een kampvuur danst en theedrinkt. Daar klopt helemaal niets van. Tijdens de dialogen die ik voerde waren er dikwijls (politieke) meningsverschillen en soms ging het er keihard aan toe. Maar we praatten tenminste wél met elkaar en traden elkaar tegemoet met respect. Dat was nu totaal anders. Sommige mensen die ik door de dialoog had ontmoet – waaronder individuen die ik als goede vrienden was gaan beschouwen – wilden me niet meer zien. Dit was volgens hen het moment om kleur te bekennen: als ik niet volledig afstand zou nemen van ‘de kwaadaardige zionistische entiteit’.
In een ultieme poging om de dialoog toch nog levend te houden, vertelde ik aan iemand die ik hoog had zitten over mijn familiegeschiedenis. Ik weet dat het kan helpen om persoonlijke verhalen te delen. Het is namelijk moeilijker om elkaar te haten vanwege politieke geschillen of meningsverschillen als je iemand ook als mens kent in plaats van louter als ‘vertegenwoordiger’ van een gedachte of groep. Juist daarom vertrouwde ik hem toe dat bijna mijn hele familie is uitgemoord tijdens de Holocaust en dat Israël voor mij daarom altijd als een soort ‘verzekeringspolis’ had gevoeld. Mijn tante werd geboren in 1933 in Berlijn. Na Kristallnacht vluchtten ze met haar ouders en zusje naar Den Haag. Zij en haar zusje overleefden de oorlog door onder te duiken, maar hun ouders werden vermoord. Na de oorlog adopteerden mijn opa en oma, nog geen 25 jaar oud en net terug uit Zwitserland, de twee meisjes. Hoewel ze het goed had bij mijn grootouders, wilde mijn tante niet in Europa blijven en in 1954 emigreerde ze naar Israël. Daar stichtte ze een nieuwe familie en… (hier ben ik erg trots op) werd ze actief binnen de vredesbeweging. Mijn gesprekspartner keek me aan en zei: “Dus je tante woont al bijna 70 jaar op gestolen land? Dan is zij ook een oorlogsmisdadiger.” En: “Waarom beginnen jullie toch altijd weer over de Holocaust? Zelf zijn jullie geen haar beter.”
Inmiddels zijn we alweer bijna anderhalf jaar verder. Op dit moment is er een fragiel staakt-het-vuren. Wat mij betreft kwam deze gevechtsstop veel te laat, want er zijn minstens 46.000 Palestijnen vermoord. En ook veel van de Israëlische gijzelaars zullen nooit meer het licht zien. Tachtig procent van Gaza ligt in puin en we hebben te maken met twee volkeren die nog generaties lang diep getraumatiseerd zullen zijn. Hoewel een staakt-het-vuren een essentiële eerste stap is, is het lang niet voldoende. Het wordt tijd dat er nagedacht wordt over duurzame vrede in het Midden-Oosten. Zonder visie en hulp van de internationale gemeenschap gaat dat niet lukken. Ook is er nieuw leiderschap nodig. Zowel Hamas als de regering Netanyahu zullen het veld moeten ruimen, voor partijen die daadwerkelijk geloven in een twee-staten-oplossing of een dergelijke manier om langdurige vrede, veiligheid en gelijkwaardigheid voor beide volkeren te garanderen.
Helaas ziet het er daar nog niet zo rooskleurig uit en ook voor Nederland houd ik mijn hart vast. Daags na de verkiezingsuitslag in november 2023 kwam ik een buurvrouw tegen: “Je zult wel blij zijn met de winst van Wilders”, constateerde ze. “Hoe komt u daarbij?” vroeg ik verbaasd – iedereen die mij kent weet wel dat ik niet de allergrootste Wilders-aanhanger ben. “Nou, Wilders is toch voor jullie?” “Jullie?”
“Ja, jullie, de Joden?”
Als we zo simplistisch gaan denken, en alleen nog rekening houden met ons (zogenaamde) eigen belang, hebben we nog een hele lange weg te gaan. Ik ben blij dat er eindelijk maatregelen worden getroffen tegen het oplaaiende antisemitisme. En dat het serieus genomen wordt. Uit eigen ervaring weet ik helaas dat het nodig is.
Tegelijkertijd maak ik me ernstige zorgen over het feit dat sommige politici dit gebruiken om groepen tegen elkaar uit te spelen. Ik ben er als Joodse vrouw niet bij geholpen als anderen over mijn rug worden gediscrimineerd. Ook ben ik er niet bij gebaat als het demonstratierecht voor pro-Palestina-demonstranten wordt ingeperkt. Natuurlijk moeten de excessen, zoals we die zagen bij de opening van het Nationale Holocaustmuseum hard worden aangepakt. Maar over het algemeen hebben we in deze oververhitte tijden nu vooral belang bij de-escalatie en verbinding. Helaas lijkt onze regering daar anders over te denken. Schokkend vond ik de dagen en weken na de Macabbi-rellen in Amsterdam, nog geen drie maanden geleden. Persoonlijk was ik diep aangedaan door het feit dat er jongens op scooters achter Israëlische voetbalfans aangingen, in mijn ogen puur omdat ze Israëlisch waren, en het zelf openlijk over een ‘Jodenjacht’ hadden. Hoe kon dit gebeuren in mijn stad? Maar net zo pijnlijk vond ik de manier waarop het kabinet hier bovenop sprong. Ze wilden prioriteit maken van maatregelen tegen Antisemitisme. Daar kon ik uiteraard alleen maar vóór zijn. Maar daarbij vermeldden ze voortdurend dat de meeste daders moslims waren. En kwamen ze met het verregaande plan om te onderzoeken of het mogelijk was om het Nederlanderschap af te maken van mensen die zich schuldig maakten aan antisemitisme én beschikken over een dubbele nationaliteit. Ik voelde me opnieuw gebruikt. Dit stond ongetwijfeld toch al in de plannen van het kabinet en nu werd echt antisemitisme ingezet om dit te bereiken. Het is een schande om minderheidsgroepen tegen elkaar uit te spelen en bovendien levensgevaarlijk voor de democratie. Van mijn opa (en moeder) heb ik altijd geleerd om geen ‘meeloper’ te zijn, niet apathisch te zijn, maar je uit te spreken als anderen in noord verkeren, bijvoorbeeld doordat ze structureel gediscrimineerd te worden. En hoewel het pijn doet dat ik momenteel met antisemitisme in aanraking kom, betekent dat niet dat ik niet verder kan kijken dan dat. Hoe veel sterker is het als we sámen Grondwet artikel 1 verdedigen? In plaats van ons uit elkaar te laten spelen zouden we een gezamenlijke vuist moeten maken tegen eenieder die zich schuldig maakt aan racisme, uitsluiting of discriminatie, van wie dan ook!
De laatste maanden denk ik vaak aan mijn opa en ook aan mijn vader – die ook al niet meer leeft. Ik mis hen en heb ik vaak de behoefte om advies bij hen in te winnen. Op andere momenten denk ik juist dat het beter is dat ze dit allemaal niet meer hoeven mee te maken. Ik denk werkelijk dat de oorlog en de polarisatie die dit tot gevolg heeft in Nederland hen zouden verscheuren. En toch blijven zij mij ook vandaag, misschien juist vandaag, inspireren. Want weet u nog wat mijn opa zei? “Zie ieder mens als een individu en niet als onderdeel van een groep.” Mijn vader voegde daar later een even belangrijke les aan toe. Als ik weer eens verwikkeld raakte in verhitte maatschappelijke debatten en niet goed wist hoe ik daarop moest reageren, fluisterde hij: “Tascha, houd je hart zacht.” En dat is precies wat ik doe en altijd zal blijven doen. Haat beantwoord je namelijk niet met haat. Een zacht hart is veel sterker.
Wat ik de heren en dames politici in Den Haag en Washington ten slotte zou willen meegeven is hoe mooi en verhelderend het kan zijn om de wereld door de ogen van een 2-jarige te zien (mijn zoontje werd afgelopen zaterdag 2, vandaar). Om deze gedachte kracht bij te zetten wil ik tot slot graag een anekdote met u delen. Op een donderdagochtend bracht ik Max naar de crèche. Ik deed zijn jas uit en zette hem achter een speelgoedauto. De leidsters hadden hun handen vol aan een paar (pre)peuters die druk in de rondte renden. Daardoor hadden ze even niet door dat er een klein jongetje in een hoekje zat te huilen. Het was Mahmoud. Ik knielde naast hem, maar hij leek ontroostbaar. Ik besloot hem op te tillen. Meteen legde hij zijn betraande wang tegen mijn borst – of om exacter te zijn: tegen mijn ketting met davidsster (waarvan ik me eerder nog afvroeg of het wel veilig was om die te blijven dragen) Max zag dat ik een ander kindje vasthield en werd jaloers: hij zette het op een krijsen. Ook hem pakte ik op. Aan mijn rechterarm hing nu een Islamitisch jongetje, aan mijn linkerarm mijn Joodse zoon. Ik wiegde ze rond en neuriede een Jiddisch slaapliedje – op de een of andere manier kwam dit lied in de moedertaal van mijn grootouders als eerste in me op. Het werkte, de heren werden rustig. Voorzichtig zette ik ze allebei op de grond. Mahmoud en Max lachten naar elkaar. Ze kropen snel naar de houten boerderijdieren en begonnen samen te spelen.
SPONSERING:
Dankzij o.a. de gastvrijheid van de gemeente Nijmegen en de sponsoring door Henripay blijven wij in staat onze activiteiten voort te zetten.