Gerard Spong

Een droomprinses

Inleidende overpeinzingen

  1. In dit door religie geteisterde deel van ons land, waar de katholieke kerk met 30,6% de grootste stroming vertegenwoordigt, is het een voorrecht iets te zeggen over het gelijkheidsbeginsel. Dat is om maar met de deur in huis te vallen een beginsel dat van oudsher niet op veel sympathie heeft kunnen rekenen. Religies, vooral het katho­licisme dat met wrede inquisities de navolgingsdrang in de islam heeft aangewakkerd, zijn debet geweest aan dit onfortuinlijke lot van het gelijkheidsbeginsel. Daar bovenop kwam de slavernij. Die werd in ons land eerst in 1863, dertig jaar later dan in het Verenigd Konink­rijk, afgeschaft. Vervolgens kwam de uitroeiing van Joden in de Tweede Wereldoorlog. En vandaag de dag zitten we volgens som­mige ophitsers en maatschappelijke kwakzalvers weer met een religie, ditmaal de islam in onze maag. En niet alleen met de islam. Ook met homo’s, met mensen die naar het levenseinde snakken, en met eenverdieners die fiscaal ongelijk behandeld worden, omdat zij als eenverdiener meer belasting moeten betalen dan tweeverdieners met kinderen in een identieke functie, die het voorrecht smaken van een hausse aan toeslagen, zoals daar zijn de kinderopvang en het kindgebonden budget. Deze fiscale voort­plantingspremies, hoe goed bedoeld ook, zijn discriminatoir van aard.
  2. De schendingen van het gelijkheidsbeginsel in het recht en in de maat­schappij in het algemeen zijn zo talrijk dat het bijzonder moeilijk was een keuze in onderwerpen te maken. De omzwervingen op dit terrein hebben er uiteindelijk in geresulteerd dat ik u meeneem naar zo op het eerste gezicht willekeurig gekozen onderwerpen. Helemaal willekeurig zijn ze nu ook weer niet. Ze gaan mij namelijk zeer aan het hart. Bij nader inzien is mij verder gebleken dat ze alle toch iets met elkaar gemeen hebben. Ik moet eerlijk bekennen dat ik dat ook pas door had, toen ik deze lezing bij elkaar had geschreven en mij verschrikt afvroeg of deze uiteenlopende onderwerpen u niet al te zeer in verwarring zouden brengen. Maar ik bedacht mij alras, toen ik die onderwerpen liet beklijven. Dat klinkt voor sommigen suspect.
    Ik weet dat het woord ‘elite’ tegenwoordig een vies woord in bepaalde kringen is. Onder ‘elite’ wordt verstaan een kleine groep van voorname, bevoorrechte mensen, waarbij vaak gedacht wordt aan de culturele, intellectuele en politieke elite.[1] Het begrip doet verder denken aan de rücksichtslose filosofie van de Cambodjaanse ‘Rode Khmer’ met zijn ‘killing fields’. U bent immers de elite van ons land, omdat u nadenkt, leest en wellicht iets anders dan popu­lisme gestudeerd hebt. Voor het Cambodjaanse Rode Khmer-bewind in Phnom Penh (1975-1979) was destijds het dragen van een bril, het bezitten van een al dan niet buitenlands boek, of kennis van een vreemde taal al voldoende om voor elitair te worden versleten en geëxecuteerd te worden. Dit lot trof vooral artsen, intellectuelen en advocaten. Ofwel het typische Amsterdamse grachtengordelvolk werd toen aldaar over de kling gejaagd. Ik breng deze geschiedenis in herinnering omdat ook nu weer, maar nu in ons land, vooral door de PVV een beklemmende hetze tegen de zogenaamde elite wordt gevoerd. Helemaal elitair vrij is de PVV-fractie naar destijds gehan­teerde Rode Khmer-maatstaven echter niet, nu er wel enkele brildragende PVV-kamerleden zijn te bekennen. Op de nieuwe kandidatenlijst  komen er onder de nr. 1 t/m 50 in totaal 18 brildragers voor, inclusief leesbrildragers. De geblondeerde partijleider van gedeeltelijk Indonesische afkomst draagt in ieder geval geen bril. Wat hier verder ook van zij, u, neem ik aan, verzet zich tegen de opstand der horden. U, neem ik aan, wenst niet op te gaan in een onbeschaaf­de massa. U wenst, neem ik aan, uw al dan niet christelijke ziel niet te verkopen aan de duivel. En vanwege al deze overpeinzingen dacht ik, dat het goed zou zijn u via verschillende onderwerpen aangaande het gelijkheidsbeginsel duidelijk te maken dat er op dit gebied nog veel werk aan de winkel is. Integendeel. U zult bij alle onder­werpen zien dat het verbindende element ligt in de basale erkenning van de waardigheid van ieder mens.

Enkele terzake doende teksten

  1. In artikel 1 van de Grondwet worden het gelijkheidsbeginsel en het daarmee samenhangende anti-discriminatiebeginsel omschreven. Deze beginselen worden beschouwd als de fundamenten waarop het recht ofwel de rechtsorde rust. Daarom omschreef Hirsch Ballin artikel 1 een fundamentele constitutionele norm.[2] Dat fundamentele karakter komt ook sterk tot uitdrukking in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Hierin is de menselijke waardigheid bena­drukt. Ook is daarin de instandhouding en ontwikkeling van gemeen­schappelijke waarden met inachtneming van de verscheiden­heid van culturen en tradities van de volkeren van Europa benadrukt. Kortom, idealen die getuigen van beschaving en rechtsstaat, maar die nu op de tocht staan.
  1. Daarnaast zijn er vele soortgelijke verdragsbepalingen. Op papier ziet het er dus allemaal keurig uit. Prachtige verklaringen zijn het, die echter als vodjes papier worden veronachtzaamd, aldus in 1970 minis­ter Polak van Justitie, die en passant cynisch onthulde dol te zijn op grondwetten, vooral om te zien in hoeverre ze niet worden uitge­voerd.[3] De praktijk is evenwel weerbarstig. Rassendiscriminatie en schendingen van het gelijkheidsbeginsel zijn van hoog tot laag aan de orde van de dag. De emoties lopen daarbij hoog op, zoals de zaak Wilders en de steeds periodiek oplaaiende Sinterklaas/zwarte pietdis­cussie aantonen. Er wordt zelfs ervoor gepleit om de anti-discrimina­tie­­bepalingen, ofwel de zogeheten haatzaaiartikelen in ons wetboek (137c/137d Sr) af te schaffen, omdat dit toch maar ‘zelfbevredigings­artikelen voor beroepsklagers’ zouden zijn, aldus een gerespecteerde confrère van mij, die thans politieke ambities koestert.[4]

Wetshistorische achtergronden anti-discriminatiebepaling.

  1. Tegen deze achtergrond is het nuttig vast te stellen dat invoering van het zogeheten anti-discriminatieartikel in de jaren dertig, waarin groepsbele­diging wegens ondermeer ras strafbaar werd gesteld, wel degelijk een politieke achter­­grond had. Het criminaliseren van het belasteren van groepen mensen maakte deel uit van een pakket maatregelen dat gericht was op het aan banden leggen van diverse uitingen van het toen sterk opkomende politiek extremisme, met name van het fascisme en het nationaal-socialisme. Het waren vooral de nationaal-socialistische haat­campagnes tegen de joden, die een epidemisch karakter vertoonden, maar ook het commu­nistisch gescheld op de kapitalisten, die de regering ertoe noopten haar toevlucht te nemen tot strafrechtelijke repressie. De regering sprak van volksver­giftiging die haat en wrok in de harten zaait en dreigt gevaarlijke stemmingen in een deel van het volk teweeg te brengen[5]. In de op­tiek van de regering zouden ‘de voorgestelde wetsbepalingen de volks­verruwing in woord en geschrift tegengaan; zij zullen beletselen opwerpen tegen (…) den ontbindende geest van het extremisme’.[6] Regering en parlement waren zich er destijds in theorie terdege van bewust dat de strafrechtelijke repressie op gespan­nen voet kon komen te staan met de bescherming van de vrije meningsuiting.[7] Het dreigende gevaar van het extremisme en toenemend anti-semitisme won het echter van de vrees de vrijheid van expressie onnodig in te perken.
    Vele jaren later werd ook discrimineren en aanzetten tot haat op grond van godsdienst en levensovertuiging als een strafbare vorm van dis­cri­minatie (van groepen mensen) ingevoerd. Dat daarmee de vrijheid van meningsuiting aan nog meer risico’s werd blootgesteld, erkende ook minister Polak.[8] Niettemin liet hij de interpretatie van de ‘enigszins duistere’ wetsbepalingen aan het inzicht van de rechter over.[9] Hij achtte het weliswaar niet juist om elk min­achtend oordeel over een groep, ook al is dat moreel afkeurens­waardig, strafbaar te stellen. Maar hij voegde er wel aan toe dat men de groep niet om zijn wezen – de levensovertuiging, het geloof en het ras – mag beledigen. ‘Men kwetst de mensen dan in wat in hun ogen het belangrijkste is’.[10] Ofschoon de Minister een terughoudende wetstoepassing voor ogen stond, wilde uitgerekend de Tweede Kamer daar niets van weten.
    Leden van de Vaste Commissie van de Tweede Kamer meenden weliswaar dat door een te fana­tieke bestrijding van misbruik ook de vrijheid van meningsuiting in gevaar kon komen, maar omgekeerd, dat door een te slappe bena­dering vormen van misbruik onbestraft zouden blijven. Gepleit werd voor een actief vervolgingsbeleid en het met kracht bevorderen van het toepassen en handhaven van de betrokken normen door het openbaar ministerie. Ziehier hoe het kan verkeren. Hoe een echo uit het verleden een hedendaagse rechtsontwikkeling kan dienen.[11] De Cliteurs en Baudets horen we echter niet over deze manifeste volkswil. Door deze te verzwijgen, verduisteren zij de democratie en het functioneren van de rechtsstaat.
  1. Zelden heeft de wetgever zo’n profetische blik gehad als bij deze netelige materie. Wat ik in alle bescheidenheid eraan zou willen toe­voegen is dat de samenleving en onze rechtsstaat op dit vlak zijn rug recht dient te houden. Want de universele waar­den van menselijke waardigheid en gelijkheid kunnen wij bij het grofvuil neerzetten als we op grond van populisme en demagogische kwakzalverij onze oren laten hangen naar predikers van deze onheilspellende ketelmuziek. Muziek die niets meer weg heeft van ‘Alle Menschen werden Brüder’. Dan rest ons slechts ‘Waarheen, waarvoor…’ van Mieke Telkamp.
    Tonen wij niet eensgezind dat het gelijkheidsbeginsel en non-discrimi­natiebeginsel een fundamenteel en niet onderhandelbaar onderdeel van onze rechtsorde zijn, dan rest slechts de bittere conclusie dat wij leven in een imaginaire rechtsstaat. Een fata morgana van rechtsbeginselen, die als het erop aankomt  voor een appel en een ei verkwanseld worden voor dubieus politiek en/of maatschappelijk gewin.

Kinderen

  1. Van de gelegenheid maak ik ook graag gebruik nog enkele andere vormen van ongelijke behandeling, die mij hoog zitten, onder de aandacht brengen. Het gaat allereerst om de positie van kinderen en, zoals in het begin al genoemd, de positie van mensen die naar het levenseinde snakken en last but not least de zogenaamde elite-maatschappij, inclusief het klassieke fenomeen van de adeldom.
    Eerst dus de kinderen en dan vooral de ongelijke behandeling tussen onze kinderen en de kinderen in landen waar de mediterende wes­terse mens zo graag zijn zielenheil zoekt. Tot op heden worden zowel in Afrika als in India, het land van meditatie en yoga, op grote schaal kinderen als slaven gebruikt. In veel deelstaten van India, de beruchtste zijn Andhra Pradesh, Kurnool en Mahabubnagar, vormen kinderen tussen de zes en veertien jaar ongeveer 25 procent van de beroepsbevolking in met name de katoen- en kledingindustrie. In Mahabubnagar is dat zelfs 29,8 procent. Het gaat om ten minste 200.000 kinderen die ook nog aan hoge concentraties pesticiden worden blootgesteld. Zij werken zeven dagen per week ten minste twaalf a dertien uur per dag tegen een schamel loon, dat onder het minimumloon ligt, de Indiase Child Labour Act van 1986 ten spijt. Alleen al in steden als Jalandar en Meerut werken vijfentwintig- à dertigduizend kinderen in de sport- en kledingindustrie.[12] En wat doen wij in ons zogenaamde beschaafde Westen? We kopen massaal al die kindslaafproducten. Vrijwel iedereen, ook u in deze zaal, loopt rond in een katoenen kledingstuk dat zeer waarschijnlijk met hulp van kinderslavernij is gemaakt. Via westerse multinationals en talloze kledingmerken investeren we zo miljarden in kinderslavernij. Overigens, ook in China vindt kinder­slavernij op grote schaal plaats. Veel sportartikelen, zoals voetballen, sportkleding en zwemattributen  worden daar door kindslaven gemaakt. En wat doen we in het zoge­naamde beschaafde Westen? We kopen die spullen en gebruiken ze op de Olympische Spelen in China en/of Brazilië waar onze rege­rings­leiders een oppervlakkig standaardpraatje over mensen­rechten houden met de betrokken leiders. En heel het Nederlandse volk, inclusief het boze deel, klapt driftig en enthousiast in de handen als we weer een gouden of zil­veren plak hebben gewon­nen met behulp van die door kind­slaven gemaakte ballen, broekjes en hemdjes. Helaas staat er in die Indiase en Chinese slavernij-producten, die massaal de Europese en Amerikaanse econo­mie draaiend houden niet: ‘made by a slave child’. Dat nu is de naakte, bittere waarheid van onze bescha­ving, voor zover je dat begrip kunt gebruiken voor de meedogenloze wijze waarop wij met medemensen, te weten kinderen elders ter wereld, omgaan.
    Ik sluit deze opmerkingen over moderne slavenhandel af met de wat ongemakkelijke vraag voor westerse producenten en consumenten of zij zich al dan niet schuldig maken aan het middellijk of onmiddellijk deelnemen aan slavenhandel, zoals bedoeld in artikel 274 Sr. Het betreft een zelden of nooit toegepaste strafbepaling. Elke daad van slavenhandel kan onder deze strafbepaling vallen. En deelnemer is ook hij voor wiens rekening de handel wordt gedreven: dat is de westerse producent en consument. Het kan niet genoeg worden gezegd, maar slavernij kenmerkt zich door een totale ontkenning van de menselijke waardigheid. De strafbaarstelling in art. 274 Sr is dan ook een soort ‘doorn­roosje’ voor de naar goedkope arbeidskrachten en winstopti­ma­lisatie zoekende westerse producent met in zijn kielzog de gewetenloze consu­ment. Maar dat wij hier met een schending van het gelijkheidsbeginsel  in onze zogenaamde rechtsstaat te maken hebben en wel een schending van formaat is zonneklaar. Gelijkheid eindigt niet bij onze grenzen. Daarom is het ook onbegrij­pelijk dat de minister van Veiligheid en Justitie en het openbaar ministerie de kindslaafhandel c.q. de katoenbusiness en de daarmee verbonden westerse kledingindustrie geheel ongemoeid laten. Leve de hypocrisie, waarmee het gelijkheidsbeginsel alhier, omdat het ons zo goed uitkomt, ten grave wordt gedragen.
    Nu moet u mij niet verkeerd begrijpen in die zin dat mijn betoog ertoe strekt u uit de katoenen kleding te helpen. Want voor we het weten wordt u dan als naaktloper vervolgd. Neen, ik beoog slechts een einde te maken aan kindslavernij door de aanvaarding van hogere katoenprijzen die ontstaan door volwassenenarbeid.
  2. Opmerking verdient nog dat ik de miserabele toestand van kinder­arbeiders en hun ongelijke behandeling in vergelijking met ons vetgemeste kroost heb belicht, wetende dat deze verschoppelingen van de westerse dubbelhartige winstmaximalisatie niet onder het gelijk­heidsbeginsel van art. 1 Grondwet vallen. De Grondwet is immers beperkt tot Nederlands Grondgebied. Zij vallen echter wél onder het gelijkheidsbeginsel vervat in art. 26 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten gesloten te New York op 19 september 1966 en goedgekeurd bij Rijkswet van 24 november 1978. Deze anti-discriminatiebepaling luidt:

“Art. 26. All persons are equal before the law and are entitled without any discrimination to the equal protection of the law. In this respect, the law shall prohibit any discrimination and guarantee to all persons equal and effective protection against discrimination on any  ground such as race, colour, sex, language, religion, political or other opinion, national of social origin, property, birth or other status.”

Het welzijn van kinderen elders ter wereld kan dan ook niet in Nederland voor een paar grijpstuivers verkwanseld worden.

Euthanasie-discriminatie

  1. Wat de mens betreft die graag zijn levenseinde in eigen hand wil nemen diene het volgende.
    In art. 25 van het zo-even genoemde Europese Handvest van de grond­rechten is opgenomen dat de Europese Unie het recht van ouderen om een waardig en zelfstandig leven te leiden erkent en eerbiedigt. Ik heb verder begrepen dat men in ons land vanaf zijn 45ste in de categorie ‘oudere’ valt.[13] Wat uiteraard opvalt is dat het recht van ouderen om waardig te sterven niet met zoveel woorden wordt ge­noemd. Aangezien de dood onderdeel is van het leven, ben ik er voorstander van onder waardig leven een waardige dood te begrijpen. Het behoeft geen of weinig betoog dat de weerstand tegen het aan­vaarden van een zelfbeschikkingsrecht op de eigen dood in verband staat met de angst voor de dood. In mijn recent (augustus 2016) uitgegeven boek De uitvaartverzorger vindt u daar meer over.[14] De dode confronteert ons met onze eindigheid en niet zelden met een lijdensweg. Maar als wij in aanmerking nemen dat de mens al vrij vroeg dat zelfbeschikkingsrecht met de aanmerkelijke kans op de dood uitoefent, dan is er sprake van discriminatie c.q. ongelijke behandeling van de oudere die de dood wil, maar niet kan krijgen. Zo mag de mens al op zijn 17e dienst nemen in het leger wetende dat daarmee de dood bespoedigd kan worden, de mens mag op winter­sport gaan en zelfs off-piste skiën, en de mens mag naar een andere planeet vliegen, wetende dat de dood daarbij op de loer ligt, zoals astronauten van de Challenger (1986) hebben ervaren. Allemaal aan euthanasie grenzend gedrag. Het wordt dus de hoogste tijd om aan deze euthanasie-discriminatie een einde te maken.
    Het voorgaande is eens te meer aan de orde vanwege de onbelem­merde verkoop van alcoholica en sigaretten, die op grond van de EU-regels voorzien moeten worden van de macabere tekst dat roken schadelijk is of dodelijk kan zijn, één en ander gelardeerd met een weinig aan de verbeelding overgelaten visuele ellende. Zelden wordt zelfbeschikkingsrecht van de mens op de dood zo kristalhelder door de overheid erkend en bevorderd.
    Anders gezegd: we mogen ons met dank aan dat zelfsbeschikkings­recht doodzuipen en te pletter roken, maar wanneer het levenseinde ten gevolge van deze funerale activiteiten, waaraan de overheid via de fiscus een flinke grijpstuiver verdient, in zicht is laat diezelfde over­heid de mens met de gebakken peren zitten. Dan heet het quasi-vroom dat de mens geen zelfbeschikking op de door de overheid bevorderde dood heeft. De overheid is dus een ordinaire gewetenloze handelaar in de dood, die de consequenties van zijn handelen poogt te verdoezelen met een wreed, hypocriet verbod op zelfbeschikking aan het einde van de rit. Ziehier hoe de stervende of naar sterven smachtende mens door de overheid wordt gediscrimineerd ten opzichte van zijn nog niet in dat eindsta­dium verkerende medemens. Een formidabele schending van het gelijkheidsbeginsel tussen de levenslustige en levensvermoeiende mens lijkt me dit.
    In een wat hypochondrische bui ver­denk ik de overheid ervan dat zij de verkoop van voormelde eugene­tica (alcohol + sigaretten)  niet slechts uit oogpunt van accijnzenver­werving bevordert, maar ook graag zo snel mogelijk de vruchten wenst te plukken van de malafide successierechten c.q. erfbelasting nadat haar medeplichtigheid aan de sluipende moord op haar onder­danen voltooid is. Alles onder het motto “pecunia non olet”, de urinebelasting van de Romeinse Keizer Vespasianus. Onze successie-wetgeving is in zoverre niets anders dan perverse diefstal van de overheid die zijn burgers de dood in jaagt.

Iets opbeurends

10.Na dit wellicht zwartgallig verhaal, wil ik u toch een hart onder de riem steken. Door bepaalde figuren in onze samenleving wordt aan het goedgelovige volk voorgehouden dat er sprake is van een boze massa, die graag in opstand zou willen komen tegen de elite die overigens toevallig – anders dan tijdens de Franse revolutie – tegen­woordig de meeste belasting betaalt waarvan weer leuke dingen voor het boze volk gedaan kunnen worden. Het inspelen op dát soort onderbuikgevoelens in de samenleving, waarmee – over discriminatie gesproken – meestal de witte burger wordt bedoeld, is pure volksver­lak­kerij. Het bewijs hiervoor wordt geleverd door het World Happiness Report van de Verenigde Naties, geschreven door John F. Helliwell, Richard Leyard en Jeffrey O. Sachs. Uit de ‘ranking of Happiness 2013-2015’ behorend bij dit rapport blijkt dat Nederland op de 7e plaats staat van de meest gelukkige burgers die vinden dat ze een ‘good life’ hebben. Ook in het VN World Happiness Report 2016  staan we op de 7e plaats. We scoren in dit rapport zelfs nog hoger als het gaat om ‘ranking of the satisfaction (50+)’, zeg maar de doelgroep van Henkie Krol. Daar eindigen we op de 5e plaats, hetgeen de vraag rechtvaardigt of Henkie en zijn politieke partij nog wel noodzakelijk zijn. En in een Gallup onderzoek over de ‘State of Global Well Being’ scoren we de 4e plaats.[15] Gelet op deze cijfers heeft het er alle schijn van dat we met een politieke boosheidsfabel van doen hebben en mensen een boosheidscomplex wordt aange­praat. Nog iets minder ongelijkheid en minder discriminatie en we eindigen op de eerste plaats! Deze “minder” uitspraken zijn overigens strafrechtelijk geheel risicoloos.
Opbeurend is ook de rechtspraak van het EHRM. Hoe zwaarwegend het gelijkheidsbeginsel en antidiscriminatiebeginsel zijn, blijkt ook nog uit een opvallende uitspraak van het EHRM van 25 januari 2013 in de zaken Ladele en McFarlane tegen het Verenigd Koninkrijk. Ladele was ambtenaar van de burgerlijke stand, maar koesterde gewetens­bezwaren tegen het sluiten van geregistreerde partner­schappen tussen mensen van gelijk geslacht. Haar ontslag bleef in stand.
McFarlane werkte als sekstherapeut bij een private instelling. Hij heeft echter religieuze bezwaren tegen het behandelen van homo’s en biseksuele patiënten. Hij werd ontslagen omdat zijn werkgever een antidiscriminatiebeleid voerde. Ook dit ontslag bleef bij het EHRM in stand. In beide gevallen weegt het hof de belangen van de werkgever, gericht op het beschermen van de rechten van anderen (om een huwelijk met iemand van een gelijk geslacht te laten sluiten, dan wel zo’n huwelijk met psychoseksuele counseling te ‘redden’) zonder verdere motivering zwaarder.[16]

Domper op de vreugde

11.Wie tenslotte zijn gedachten over het gelijkheidsbeginsel laat gaan, valt desalniettemin gauw ten prooi aan depressiviteit. Sinds mensen­heugenis zijn mensen niet gelijk. Slavernij, horigheid en wat dies meer zij hebben mensen overal ter wereld onderverdeeld in meer of minder ongelijke individuen. Rangen, standen, klassen en kasten (in India) hebben dienovereenkomstig eeuwenlang welig getierd. Racisme is hiervan onderdeel. Vervolging van etnische minderheden eveneens. En tot op de dag van vandaag kennen wij deze abjecte verschijnselen. Ja, zelfs etnisch profileren wordt door onze hoogste strafrechter oogluikend toegestaan. In zijn etnisch profileringsarrest[17] heeft de Hoge Raad weliswaar in een obiter dictum ferm benadrukt dat het toe­passen van opsporingsmethoden puur vanwege etnisch profileren ontoelaatbaar is, maar uit de overige inhoud van het arrest blijkt vervolgens dat ditzelfde college de deur voor etnisch profileren wagenwijd openhoudt. Sommigen spreken over het dynamische verkeerscontrole arrest, maar met die omschrijving wordt naar het mij voorkomt de aandacht teveel afgeleid van de kwalijke inhoud daar­van. Als de etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of zelfs van andere inzittenden van een auto gepaard gaan met opvallen­de zaken als de hoge prijs van de auto, de wijk waarin gereden wordt en de firma die als kentekenhouder van de auto stond dan is er volgens de Hoge Raad strafvorderlijk geen vuiltje aan de lucht. Een schandelijke, discriminatie bevorderende uitspraak, want het betekent dat een kleurling in een Maserati of BMW-750 serie in Amsterdam Zuid-Oost (Bijlmermeer) aan de willekeur van de politie is onder­worpen. Het is mij in het buitenland helaas ook menigmaal overkomen.

Gelijkheidsbeginsel en ade
12.Sprekend over gelijkheid, kan ik de adel niet buiten schot laten. Eén van de grote boosdoeners van strijd met het gelijkheids­beginsel was ondermeer de adeldom.
De adel heeft van oudsher de mensheid in tweeën gespleten. Koning, keizer en door hen benoemde adel enerzijds en het volk of onderda­nen anderzijds.[18] Deze categorie ziet op mensen die aan de opper­macht van een regerende vorst ondergeschikt zijn. Vandaar ook het grondwettelijk begrip ‘koninklijk gezag’. De koning doet er verder ook alles aan deze gezagsverhouding te onderstrepen. In wetten pleegt de koning zich in de zogeheten ‘majestatis pluralis’ te om­schrij­ven als ‘Wij Alexander’ (vroeger ‘Wij Beatrix’) om vervolgens in één adem door eraan toe te voegen ‘bij de gratie Gods’. Een misleidingsmanoeuvre van de bovenste plank natuurlijk, want er is geen enkel bewijs dat Onze Lieve Heer zich met zoiets mallotigs zou bemoeien. Koningin Beatrix hield er ook een protocol op na ten­einde de ongelijkheid nog eens goed te benadrukken. Zo moesten bijvoorbeeld vrouwen bij fysiek contact met de koningin een reverence maken. Dat is een bui­ging, als eerbiedige begroeting, waarbij de vrouw gelijktijdig enigs­zins door de knieën zakt en het ene been achter het andere plaatst. Theresa May liet zien dat het een tamelijk vernederende knielceremonie betreft. Ze zakte zowat door haar hoeven, zij het dat ze weer wel wufte schoenen in panter dessin aan had. Dit alles schijnt gelukkig in Nederland verleden tijd te zijn. Want Willem-Alexander heeft publiekelijk verklaard geen protocol-fetisjist te zijn.[19]
De man maakt slechts een lichte buiging ofwel knik met het hoofd. Reverence en buiging getuigen van misplaatste nederigheid, hoe vriendelijk de koninklijke glimlach als kleine tegenprestatie ook moge worden aangemerkt. De koning kan ook ridderorden verlenen. De jaarlijkse lintjesregen. Parallel hieraan of parallel aan het vorstenhuis fungeert de adel. In ons land kennen we zelfs een Hoge Raad van Adel en een Wet op de Adeldom. De Hoge Raad van Adel is inge­steld in 1814 en het is het vaste adviescollege van de regering op het gebied van ‘adeldom en heraldiek’.
Overeenkomstig artikel 1 van deze wet wordt adeldom verleend bij koninklijk besluit. De verlening kan uitsluitend geschieden aan Neder­­landers. Pour besoin de la cause werden de daarvoor in aan­mer­king komende trouwpartners, te weten 2 Duitsers en een Argen­tijnse, snel eerst het Nederlanderschap verleend op een wijze die iedere Syrische vluchteling vandaag de dag doet watertanden. Ziehier al een eerste aanvaring met het gelijkheidsbeginsel. Zonder iets lelijks over koningin Maxima te willen zeggen, is het wel duidelijk dat zij ter verkrijging van het Nederlanderschap positief is gediscrimineerd. Naar de letter van de Grondwet was dat strikt genomen niet toege­staan.[20] Een kniesoor die daarover valt. Want in onze multiculturele samenleving, die door sociaal verblinde navelstaarders wordt ontkend, is het toch fantastisch dat we weer een allochtoon op de troon hebben.
Verlening van adeldom ge­schiedt verder door verheffing, inlijving of erkenning (art. 2). Het woord ‘verheffing’ klinkt ook al suspect, vindt u ook niet? Van Dale omschrijft verheffen onder meer als  ‘omhoog­stijgen’ of ‘hoog van naam of aanzien maken’. Op de website van de Hoge Raad van Adel treffen we hierover, voor zover er al misver­stand over zou kunnen bestaan, een verduidelijking. Deze luidt ‘onder adel verstaan we een groep van mensen die behoren tot een oorspronkelijk bevoorrechte, in historische zin eerste maatschap­pe­lijke stand: de stand der edelen’.

Discriminerender kan haast niet. Er is duidelijk sprake van een geinstutio­na­liseerde ongelijkheid tussen de adel en de overige Nederlanders.[21] Dit blijkt ook uit de strafbaarstelling van het voeren van een adellijke titel zonder daartoe gerechtigd te zijn.[22]

Erkenning van buitenlandse adel kan verder uitsluitend plaatsvinden ten aanzien van personen die behoren tot een geslacht dat vóór 1795 reeds tot de inheemse adel behoorde. Een stevige ongelijkheid dus met jongere adel. Erkenning van buitenlandse adel dreigt echter uit te sterven. Veel van onze adel is namelijk van Duitse komaf en daar is adel taboe verklaard. In de Duitse grondwet is immers op grond van het gelijkheidsbeginsel het verlenen van adellijke titels afgeschaft.[23] Ofschoon er geen nieuwe adellijke titels meer worden verleend zijn, de titels die op de datum van inwerking­treding van de grondwet van Weimar bestonden, gehandhaafd als bestanddelen van de naam. Het schijnt echter praktijk van Duitse autoriteiten te zijn die niet te erkennen. Voor wat betreft de niet-erkenning van de achternaam heeft het Europese Hof van Justitie de EU aanvaard dat de rechtvaar­diging die door de Duitse regering hiervoor wordt ontleend aan het beginsel van gelijkheid van alle Duitse staatsburgers voor de wet acceptabel is. De Duitse regering en het Hof benadrukken dat het gaat om een constitutionele keuze die een deel is van de nationale identiteit van Duitsland.[24]
Van hetzelfde laken een pak is de ontwikkeling in Oostenrijk. Dat land had reeds op 3 april 1919 de adel een gevoelige klap toegebracht met het ‘Gesetz über die Aufhebung des Adels, der weltlichen Ritter- und Damenorden und gewissen Titel und Würden’ (kort: ‘Adelsaufhebungsgesetz’).  En in de zaak van mevrouw Sayn-Wittgenstein die zich consequent bejegend wenste te zien als ‘Fürstin von Sayn-Wittgenstein’, doch van een koude kermis thuiskwam, had het Hof vastgesteld dat het niet onevenredig lijkt dat een lidstaat de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel beoogt te verzekeren door adel­lijke titels of adellijke elementen, te verbieden. De Duitse en Oostenrijkse opvattingen over het gelijkheidsbeginsel in relatie tot de afschaffing van adellijke titels, wordt overigens wonderwel niet onderschreven door onze Raad van State. Die is van oordeel dat een adellijke titel niks met het gelijk­heids­beginsel te maken heeft.  De Raad van State onderschreef hiermee het standpunt van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken (lees: koningin Beatrix) dat het beleid ten aanzien van adeldom en het vigerende adelrecht gehandhaafd moest worden, omdat sprake was van een historisch gegroeid instituut. De vrees bestond dat dit instituut zijn grondslag zou verliezen als men zou trachten het naar eigentijdse denkbeelden te wijzigen of in te richten.  Een argumentatie, zoals u ziet, van een hoog Sinterklaasgehalte. Volgens niemand minder dan minister Dales bracht het historisch karakter mee dat niet aan de regels betref­fende de verwerving van adeldom mocht worden gesleuteld. Dat deed de Tweede Kamer echter toch, zij het in beperkte mate: slechts de adoptiefkinderen en ook onwettige kinderen van adellijke vaders – ja dat schijnt ook in die kringen voor te komen – werden aan het bestand der adellijken toegevoegd.
Deze stand van zaken doet de vraag rijzen of de nationale identiteit van Nederland verschilt van die van Duitsland. Ik weet dat dit een heikele vraag is.
Maar de politieke opvattingen van de heer Wilders vertonen toch een akelige gelijkenis met die welke in Duitsland tussen 1930-1940 opgeld deden. Zo merkte Rob Riemen op:

‘Geert Wilders en zijn beweging zijn het prototype van heden­daags fascisme. En daarmee zijn zij niets anders dan de logische politieke consequentie van een maatschappij waar wij allen verantwoordelijk voor zijn. Dit hedendaags fascisme is op­nieuw het gevolg van politieke partijen die hun eigen gedach­te­goed verloochenen, intellectuelen die een gemak­zuchtig nihilisme cultiveren, universiteiten die deze naam niet waardig zijn, de geldzucht van de zakenwereld en de massa­media die liever de buikspreker van den een kritische spiegel voor het volk zijn. Dit zijn de gecorrumpeerde elites die de geestelijke leegte cultiveren waarin het fascisme weer groot kan worden.’[25]

Fascisme

13. Aanvankelijk wilde ik volstaan met de eerste zinsnede dat Wilders en zijn beweging het prototype van hedendaags fascisme zijn. Maar omdat zo nadrukkelijk een verband wordt gelegd met het disfunc­tioneren van politieke partijen en de gecorrumpeerde elites, heb ik ervoor gekozen het geheel te citeren. Niet in de laatste plaats omdat Wilders ook een voorliefde schijnt te hebben voor diezelfde elites waar Riemen het oog op heeft.
In een kwaadaardig moment bedacht ik nog dat Wilders plagiaat had gepleegd door het in 2010 gebruikte begrip ‘elites’ van Riemen in zijn vocabulaire op te nemen. Die gedachte heb ik onderdrukt. Want als strafadvocaat ben ik natuurlijk een fervent aanhanger van het onschuld­beginsel, welk beginsel zich overigens primair tot de over­heid richt. Wat mij evenwel zo trof was de frappante gelijkenis in de analyse van onze maatschappij waar wij – zoals beide terecht opmer­ken – allen verantwoor­delijk voor zijn. En Wilders haalde zelfs in zijn laatste woord bij de recht­bank Den Haag de geschiedenis erbij. Hij had het over aan de goede of verkeerde kant van de geschiedenis staan. En ogenblikkelijk vroeg ik mij af welke geschiedenis hij bedoelde: de toekomstige geschiedenis van het hedendaags fascisme waarin het volk geen moeite ermee heeft een etnische minderheid uit te sluiten en te verketteren, gelijk vroeger Joden, homo’s en niet-katholieken is overkomen, of de geschiedenis van 1940-1945, waarin hetzelfde gebeurde, met dien verstande dat de massale uitsluiting eindigde in massale vernietiging, zij het veroorzaakt door de Duitse nationale identiteit van weleer.
Aan de hand van deze korte rechtshistorische en jurisprudentiële vergelij­king van de adeldom in drie lidstaten van de Europese Unie is de voorzich­tige conclusie wellicht op zijn plaats dat de nationale identiteit van Neder­land c.q. het Nederlandse volk minder ver is voortgeschreden op het pad der beschaving dan in Duitsland en Oostenrijk thans het geval is. Dat is in het licht van het gesignaleerde hedendaags fascisme – ondanks de recente uitslag van de recente Oostenrijkse parlementsverkiezingen[26] – een droevige, onheilspellen­de stand van zaken. Want het betekent dat het gelijk­­heidsbeginsel als bedoeld in art. 1 Grondwet in de harten van het Nederlandse volk minder hecht verankerd is om tegenwicht te bieden tegen extreem­rechtse populistische kwaadaardigheid dan wenselijk is.

Slot

14.Ons land kent zeker tal van maatschappelijke problemen. Problemen die samenhangen met verschillende etnische achtergronden en culturen. Maar het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatie­beginsel  zijn dé gemeenschappelijke waarden waarnaar in de preambule van het Handvest, dat ik eerder noemde, wordt verwezen. En daarom zijn ze de moeite van het verdedigen waard. Daarom zeg ik tegen u: sta op en verdedig u tegen escalisme en tegen extreem-rechtse populistische kwaadaardigheid, die vergif is voor uw bestaan.[27] Met instemming valt de Volkskrant columnist Bert Wagendorp aan te halen, die in zijn column van 22 december 2016 opmerkte dat de ‘politicus van het jaar’ al heel lang zijn best doet de open liberale samenleving te vergiftigen, de ratio op een zijspoor te manoeuvreren en het volk te pleasen met inhoudsloos en leugenachtig gebral, zoals onder meer dat Angela Merkel de aanslag op 20 december 2016 heeft ‘toegestaan’ en dat zij daarvoor ‘medeverantwoordelijk’ was. Anders dan Martin Luther King, die een droom over dezelfde maatschappe­lijke materie had, heb ik de overtuiging dat het Nederlandse volk te nuchter is om in het moeras van het kwaad weg te zakken en te verdrinken. Het gelijkheidsbeginsel mag dus eigenlijk een droomprinses onder de vleugels van Vrouwe Justitia zijn, maar wel een quasi-adellijke dame die te veroveren is. Het is het strijden waard.

[1] Zie. Van Dale, Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal (15e dr.) p. 1052/1053.

[2] De Grondwet, een systematisch en artikelsgewijs commentaar, onder redactie van A.K. Koekkoek (2000) p. 63. Het non-discriminatie beginsel vormt een nadere specificatie van het gelijkheidsbeginsel (p. 66).
E.M.H. Hirsch Ballin, Artikel 1 van de Grondwet als fundamentele norm, Zwolle 1988; C.W. Maris (red), Gelijkheid en recht, Deventer/Zwolle 1988

[3] Handelingen Tweede Kamer 1969-1970, p. 4347/4349

[4] Mr Th. Hiddema, RTL Late Night, 24 november 2016

[5] Handelingen Tweede Kamer 1933-1934, p. 1850R

[6] Handelingen Tweede Kamer 1933-1934, p. 1855

[7] Tweede Kamer 1933-1934,237, nr. 3, p. 3 en nr. 5, p. 12

[8] Handelingen Tweede Kamer 1969-1970, p. 4347

[9] Memorie van Antwoord, Tweede Kamer 1969-1970,9724, nr. 6, pp. 4 en 5. Bij de behandeling van het wetsvoorstel op 27 augustus 1970 deed zich overigens nog wel een vermakelijk incident voor. Toen het D’66-kamerlid A. Goudsmit, toentertijd consequent aangeduid met ‘mejuffrouw’, minister Polak confronteerde met een recente bijdrage van De Telegraaf en hem daarover een vraag stelde, ontstond de navolgende woordenwisseling.
Minister Polak: ‘Heeft u het nummer van De Telegraaf voor mij? Ik lees die krant niet altijd.’
Mejuffrouw Goudsmit: ‘Ik zou haast zeggen, gelukkig.’
Gevolgd door de heer Westerterp (KVP) : ‘Geen discriminatie!’.

[10] Handelingen Tweede Kamer 1969-1970, p. 4349

[11] Passim, Tweede Kamer 1987-1988, 20239, nr. 4, p. 5, 7, 14 en 15 en Theo Rosier, Vrijheid van meningsuiting en discriminatie in Nederland en Amerika, diss. 1997, p. 110

[12] Zie diverse rapportages van Amnesty International. Het rapport Child Labour in Hybrid Cottonseed Production in Gujarat and Karnataka werd gepubliceerd in oktober 2004; Child Labour in Hybrid Cottonseed Production in Andhra Pradesh: Recent Developments verscheen in September 2004; Child Labour and Trans-National Seed Companies in Hybrid Cottonseed Production in Andhra Pradesh verscheen in 2003. In juli 2002 verscheen Labour Standards in de Sports Goods Industry in India – with special reference to child labour; A Case for Corporate Responsibility van Tata Consultancy Services (New Delhi).
Voor de situatie in Afrika zij verwezen naar rapportages over kindsoldaten, aangezien kinderarbeid zich aldaar toespitst op de inzet van kindsoldaten. Zie: Child Soldiers: Criminals or victims? (AI Index: IOR 50/02/00 AFR 16/011/2004, maart 2004).
Zie verder: rapport Cotton’s Forgotten Children, child labour and below minimum wages in hybrid cottonseed production in India, by dr Davuturu Venkateswartu (July 2015), India Committee of the Netherlands (ICN) en het Duitse rapport van het Forschungsinstitut zur Zukunft der Arbeit. (IZA) getiteld: ‘Child Labor in China’, opgemaakt door Can Tang, Liqiu Zhau, Zhong Zhau (Discussion Paper no. 9976, May 2016).

[13] – Inspectie SZW, Rapportage: ‘Kansen voor oudere Ww’ers (45+)’, 11 april 2014 (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/04/11/kansen-voor-oudere.ww-ers-45).

– Inspectie SZW, Rapportage: ‘Dienstverlening aan oudere(45+) bijstandsgerechtigden’, augustus 2013.

[14] Gerard Spong, De uitvaartverzorger, p. 97

[15] ‘The World Happiness Report is a landmark survey of the state of global happiness. The first report was published in 2012, the second in 2013, and the third in 2015. The World Happiness Report 2016 Update, which ranks 156 courntries by their happines levels, was released today in Rome in advance of UN World Happiness Day, March 20th.

  1. Conclusies:

Gallup, State of Global Well-Being, 2014

–        Pagina 20                       Financial Well-being,                   positie:              4

–        Pagina 20                       Community Well-being,               positie:             2

–        Pagina 72                       Three or more elements,               positie:              4

o   ‘one-third of the Dutch adults (33%) are thriving in three or more elements, behind only Denmark (40%), Austria (39%) and Sweden (36%).’

VN, World Happiness Report, 2013

–        Pagina 22                       Ranking of Happiness,                  positie: 4

 

VN, World Happiness Report, 2015

–        Pagina 26                       Ranking of Happiness,                  positie: 7

 

VN, World Happiness Report, 2016, Volume I.

–        Pagina 20                       Ranking of Happiness,                  positie: 7

 

VN, World Happiness Report, 2016, Volume II

–        Pagina 108                     Ranking of life satisfaction (50+)    positie: 5

–        Pagina 118                     Multidimensional well-being         positie: 3

o   ‘It is immediately clear that the strongest form of multidimensional well-being (A4) is found in Denmark (50%), Switzerland (45%), the Netherlands (39%), Austria (36%), and Sweden (33%), (…)’

 

–        Pagina 119                     Moderate mulidimensional well-b.,             positie: top 4.

o   ‘Finally, A3, which captures a condition of moderate multidimensional well-being, is wedespread in the Netherlands, Sweden, Switzerland and France; (…)’

[16] Vgl. EHRM 15 januari 2013, NJ 2016/320 m.nt. E. Verhulp

[17] Zie HR 1 november 2016 ECLI:NL:HR:2016:2454.

[18] Het begrip ‘onderdaan’ komt in de Grondwet niet voor. Wel in diverse uitleveringsverdragen. Zie art. 5 Benelux uitleveringsverdrag en art. III Uitleveringsverdrag Nederland–Groot-Brittannië.

[19] Bron: interview Paul van der Zwan met Henrik de Groot, Chef Protocol van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en chef Kabinet van de Burgemeester van Den Haag, VNG-magazine 26 april 2013

[20] Tijdens de parlementaire behandeling van art. 1 Grondwet werd echter wel ruimte voor positieve discriminatie aanwezig geacht, zie De Grondwet, o.c. p. 67

[21] Zie annotatie De Groot onder de uitspraak van de Raad van State d.d. 21 februari 1995

[22] Vgl. Art. 435 Sr. De maximum geldboete is thans € 4.100,-

[23] Vgl. Artikel 109, derde lid, tweede volzin, van de Grondwet van de Republiek Weimar van 1919 Weimarer Reichsverfassung, luidend:

“Öffentlich-rechtliche Vorrechte oder Nachteile der Geburt oder des Standes sind aufzuheben. Adelsbezeichnungen gelten nur als Teil des Namens und dürfen nicht mehr verliehen werden”.
Openbare voorrechten van geboorte en stand zijn met deze grondwetsbepaling blijvend opgeheven. De voorheen adellijke titel “Freiherr” maakt echter vanaf 1919 onderdeel uit van de geslachtsnaam. De overgang van dit onderdeel van de naam wordt in Duitsland niet beheerst door (afgeschafte) adellijke bepalingen, maar door regels van naamrecht zoals geregeld in het Bürgerliches Gesetzbuch, aldus de uitspraak van de Raad van State van 17 april 2001 Ecli:NL:RVR:2001:AB3304.

[24] HvJEU 22 december 2010, C-208/09 (Sayn-Wittgenstein); en HvJEU 2 juni 2016, C-438/14 (Bogendorff von Wolffendorff v. Karlsruhe)

[25]Vgl. Rob Riemen, De eeuwige terugkeer van het fascisme, p. 59 (2010) uitgeverij Atlas. Zie ook Theodor Holman, column 2 januari 2017 in Het Parool, getiteld ‘Een geheel andere mening’. Daarin schrijft hij: ‘Nederland met z’n Wilders, is onderhand een fascistenland geworden waar moslims minderwaardig worden behandeld en keer op keer worden gediscrimineerd. Hoe lang moeten wij zo’n kermisklant als Wilders nog dulden, die onze rechtsstaat haat en keer op keer discriminerende opmerkingen over de islam maakt?’

[26] Parlementsverkiezingen d.d. 4 december 2016, waarin de sociaal-democratische kandidaat, Alexander van der Bellen, het won van de extreem-rechtse kandidaat Höfer.

[27] De term ‘escalisme’ is afkomstig van Paul Haenen in zijn 21 december 2016-show.