Rob Tielman

Vrijdag 25 januari 2000

Mij is gevraagd in deze lezing ‘ met name in te gaan op de positie van homo’s/lesbo’s en biseksuelen nu voor de buitenwacht de gelijke rechten volledig gerealiseerd zijn. Is er dan ook sprake van werkelijk gelijke behandeling in het perspectief van artikel 1 van de Grondwet? Wat is de praktijk en hoe gaat de samenleving in de praktijk om met de gelijke behandeling van homo’s.’
Ik wil die vragen beantwoorden door in het kort de geschiedenis van het Grondwetsartikel 1 en die van de Commissie Gelijke Behandeling te beschrijven. Vervolgens ga ik een paar voorbeelden bespreken van nog bestaande discriminatie rond homoseksualiteit om dan te bekijken hoe we met die tekortkomingen om zouden kunnen gaan.

Geschiedenis

Dankzij de Franse Revolutie heeft Nederland een goede staat van dienst als het gaat om de wettelijke behandeling van homoseksuelen. Sinds 1811 zijn homoseksuele contacten tussen volwassenen in ons land niet meer strafbaar, iets dat in Duitsland en in Engeland pas sinds enkele tientallen jaren het geval is en in de helft van de Verenigde Staten nog steeds niet.

Tussen 1911 en 1971 heeft in Nederland wel het beruchte artikel 248-bis in het Wetboek van Strafrecht bestaan. Dat heeft homoseksuele contacten strafbaar gesteld tussen mensen van 21 jaar en ouder enerzijds en mensen van 16 tot 21 anderzijds. Wat voor ellende die wettelijke vorm van discriminatie heeft veroorzaakt, kan ik met een persoonlijke ervaring verduidelijken. Op 18-jarige leeftijd, in 1964, ben ik in Nijmegen gaan studeren. In de zomer van 1965 ben ik een verhouding begonnen met de één jaar jongere zoon van de hospita. Wij hebben twee jaar een heel romantische relatie gehad tot in de zomer van 1967 zijn moeder, mijn hospita, onze relatie ontdekte. Zij dreigde meteen naar de politie te gaan, maar gelukkig was ik nog net geen 21. Op grond van artikel 248-bis zou ik voor de duur van ons leeftijdsverschil, één jaar, strafbaar zijn geweest. Door groot liefdesverdriet gekweld, heb ik Nijmegen toen verlaten… In mijn geval is de gevangenisstraf gelukkig uitgebleven, maar in honderden gevallen hebben wel veroordelingen plaats gevonden. Om nog maar te zwijgen van de duizenden slachtoffers van chantage en zelfmoorden die veroorzaakt zijn door het beruchte artikel 248-bis.

In de jaren zestig is men begonnen meer en meer kritiek te uiten op artikel 248-bis omdat het steeds duidelijker als een bedreiging van de geestelijke volksgezondheid wordt gezien en omdat men niet meer in de fabel gelooft dat men homo kan worden door verleiding. Uit onderzoek onder de Nederlandse bevolking blijkt dat het maatschappelijk denken over homoseksualiteit in de jaren zeventig een belangrijke verandering heeft doorgemaakt. In 1968 is 56% van mening dat men homo’s de vrijheid moet geven om te leven zoals zij dat zelf willen, in 1981 vindt 87% dat: een duidelijke erkenning van het seksueel zelfbeschikkingsrecht door de Nederlandse bevolking. In 1968 vindt 60% dat homoseksualiteit smerig, afwijkend of abnormaal is, in 1981 is dat nog maar 20%. In 1968 uit 30% zich negatief over homoseksualiteit, in 1981 is dat nog maar 10%. Daaruit blijkt dat voor de gelijke behandeling van homoseksuelen een groot maatschappelijk draagvlak is gegroeid.

Er ontstaat bovendien eind jaren zestig in de Tweede Kamer een meerderheid voor de afschaffing van het voor homoseksuelen discriminerende artikel 248-bis omdat de confessionele meerderheid verdwijnt. PvdA, VVD, D’66, PSP en PPR steunen die afschaffing. De CPN doet in het begin moeilijk maar steunt de opheffing van discriminatie daarna volledig. De grote confessionele partijen (KVP, ARP, CHU) worden positiever onder invloed van pastores als Brussaard, Gottschalk en Klamer. Maar Klein Rechts (SGP, GPV en Boerenpartij) blijft zich tegen gelijkberechtiging verzetten. Onder grote maatschappelijke druk wordt in 1971 de laatste expliciet homo’s discriminerende wetgeving, artikel 248-bis, afgeschaft

Interessant is vervolgens de discussie rond de grondwetswijziging die in 1982 tot een nieuwe Grondwet heeft geleid. Er is toen getracht om in artikel 1, het non-discriminatie-artikel, homoseksualiteit expliciet op te nemen. Omdat een tweederde meerderheid vereist is, gaat dat moeizaam. Uiteindelijk is gekozen voor het compromis om de woorden ‘of op welke grond dan ook’ toe te voegen, waardoor de gelijkberechtiging van homo’s wel een, zij het impliciete, grondwettelijke basis krijgt. Achteraf gezien is dat compromis eigenlijk heel gelukkig. Een opsomming zonder de zinsnede ‘welke grond dan ook’ zou namelijk als een beperkende kunnen worden opgevat. Anders gezegd: je mag op de genoemde gronden niet discrimineren maar op andere gronden wel! Door de tot stand gebrachte uitbreiding heeft het non-discriminatiebeginsel aan kracht gewonnen. Zo wordt momenteel gewerkt aan wetgeving om leeftijdsdiscriminatie tegen te gaan als nadere uitwerking van artikel 1.

Wie denkt dat de invoering van de nieuwe Grondwet onmiddellijk een einde heeft gemaakt aan de bestaande discriminatie, die komt bedrogen uit. Men hoeft alleen maar te kijken naar de decennia durende strijd voor een goede Wet Gelijke Behandeling. En het is nog aan de doortastendheid van minister Ien Dales te danken dat de wet niet geheel wordt uitgekleed op het punt van de homoseksualiteit. Opvallend is bij al het afschaffen van wettelijke discriminatie van homoseksuelen de negatieve rol die het ministerie van Justitie heeft gespeeld. Zowel bij het afschaffen van artikel 248-bis, het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan het COC, het tot stand komen van artikel 1 van de Grondwet, het voorbereiden van de Wet Gelijke Behandeling, de wet op het geregistreerd partnerschap als de openstelling van het huwelijk hebben ambtenaren van het ministerie van Justitie de opheffing van discriminatie van homoseksuelen op alle mogelijke manieren tegengewerkt. In 1972 verscheen een Zwartboek Justitie over de antihomoseksuele opstelling van het ministerie: misschien wordt het tijd om over de tijd daarna ook een zwartboek te schrijven.

Openstelling huwelijk

Wie artikel 1 van de Grondwet serieus neemt, zal moeten toegeven dat het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat mannen met mannen, en dat vrouwen met vrouwen zouden moeten kunnen trouwen. Men spreekt in de media vaak ten onrechte over het homohuwelijk, maar dat is een onzinnig begrip. Homoseksuele mannen en lesbische vrouwen kunnen al eeuwen met elkaar trouwen en dat is ook vaak voorgekomen. De overheid bemoeit zich in ons land gelukkig niet met dat wat er in onze slaapkamers met wederzijdse instemming al dan niet voltrekt. Het feit dat gelijkgeslachtelijke paren nog altijd niet met elkaar kunnen trouwen, is geen vorm van homodiscriminatie maar van discriminatie op grond van geslacht. Je staat aan mannen wel toe om met vrouwen te trouwen maar niet met mannen. Als dat geen discriminatie is, wat is het dan wel? En juist de overheid die het goede voorbeeld zou moeten geven, is sinds de aanvaarding van de nieuwe Grondwet in 1982 doorgegaan met deze duidelijke vorm van discriminatie op grond van geslacht. Waarom?

Een belangrijke factor is daarbij de positie van kinderen. Het is voor mijn vriend Herman Beks en ik die ruim twintig jaar pleeggezin zijn geweest heel schrijnend om te zien hoe sommigen zich in alle mogelijke bochten wringen om ons duidelijk te maken dat wij kennelijk geen kinderen zouden kunnen opvoeden terwijl wij helaas vele voorbeelden kennen waarbij heteroseksuele ouders ernstig de fout in zijn gegaan. Wie het belang van het kind werkelijk centraal zou willen stellen die moet begrijpen dat de tienduizenden kinderen die momenteel in Nederland door homo’s en lesbo’s worden opgevoed, er alle belang bij hebben dat het kader waarin zij opgroeien ook wettelijk goed geregeld wordt. Bij voorbaat aannemen dat alle homo’s en lesbo’s niet kunnen opvoeden en alle hetero’s wel: als dat geen discriminatie is, wat is het dan wel? Het gaat niet om het instellen van een apart homohuwelijk maar om het gelijk behandelen van gelijkgeslachtelijke paren ofwel het openstellen van het huwelijk ongeacht geslacht.

Bloedbanken

Na de invoering van de Wet Gelijke Behandeling en de instelling van de Commissie Gelijke Behandeling is discriminatie blijven bestaan. Dat wetgeving en rechtspraak nog geen einde maken aan discriminatie, blijkt uit het voorbeeld van de bloedbanken die homoseksuele mannen zijn gaan weigeren als bloeddonor. Toen de Nederlandse homobeweging in 1982 met AIDS werd geconfronteerd, waren er vele homo’s en lesbo’s die vonden dat de homobeweging zich niet met de AIDS-bestrijding bezig zou moeten houden omdat AIDS geen homoziekte is (zoals toen nog door sommige media werd geschreven). Gelukkig is dat anders gelopen en heeft de homobeweging in Nederland bijgedragen tot een van de meest doelmatige AIDS-preventies ter wereld. Juist omdat de homobeweging zich actief met AIDS bezig heeft gehouden, hebben homohaters niet de kans gekregen om het te blijven afschilderen als een homoziekte. Dat is de bekende paradox van het poldermodel: door alle betrokken minderheden erbij te betrekken, kun je doelmatig werken en tegelijk een zo groot mogelijke vrijheid en verantwoordelijkheid voor iedereen tot stand brengen.
Helaas hebben de bloedbanken zich aan het poldermodel onttrokken. Aanvankelijk zijn zij bereid geweest om de nadruk te leggen op het risicogedrag van donoren en niet bij voorbaat bepaalde groepen uit te sluiten. Toch zijn zij overstag gegaan en sluiten zij nu alle mannen uit die na hun zestiende ooit met een andere man seks hebben gehad. Ongeacht of die seks risicodragend is geweest en ongeacht of dat heeft plaats gevonden voor 1979 toen het virus dat AIDS kan veroorzaken (HIV) voor het eerst in Nederland is opgedoken. Heteromannen daarentegen, ook al hebben zij regelmatig seks met prostituées, mogen wel bloed blijven geven! Als dat geen discriminatie is, wat is het dan wel? Het virus discrimineert niet en laat zich niet misleiden door het sprookje van de zogenaamde risicogroepen maar laat zich alleen maar overdragen door risicogedrag. Bijvoorbeeld dat van die keurig getrouwde heteroman die af en toe seks heeft met een heroïnehoer. Ook de cijfers halen het denken in termen van risicogroepen onderuit en we zien nu het aantal hetero’s met HIV aanzienlijk stijgen met alle risico’s van dien voor de bloedvoorziening. Daar komt bij dat de zogenaamde HIV-test die de bloedbanken gebruiken slechts de HIV-antistoffen meet en niet de werkelijke aanwezigheid van het virus in het bloed. Die laatste test is aanzienlijk duurder en om die kosten te ontlopen, heeft men er voor gekozen om homomannen te discrimineren in plaats van echt iets aan het HIV-testen te doen. Kennelijk is voor de bloedbanken geld verdienen belangrijker dan de gezondheidszorg want anders zouden zij meer waarde hechten aan risicogedrag en de test op aanwezig virus in plaats van zich in slaap te laten sussen door de gedachte dat mannen die na hun zestiende iets met een andere man gehad hebben de bron van alle kwaad zijn. Overigens: als alle mannen die ooit iets met een andere man hebben gehad, zich terugtrekken dan blijven er niet veel donoren over!
Biseksuelen.

Dat brengt ons op de positie van biseksuelen. En klein deel van hen hebben gekozen voor een biseksuele leefstijl. De meeste biseksuelen leiden voor de buitenwereld een heteroseksueel bestaan maar hebben daarnaast homoseksuele contacten. Zelfs in het (zeker vergeleken met het buitenland) verdraagzame Nederland durven of willen de meeste biseksuelen niet openlijk voor hun biseksualiteit uitkomen. Dat maakt hen kwetsbaar voor bijvoorbeeld chantage zoals dat vroeger bij veel homoseksuelen het geval was. Omdat zij geen sterke zelforganisaties kennen, is het van groot belang dat de homobeweging aandacht aan de positie van biseksuelen besteedt. Helaas komt er onder homo’s (meer dan onder lesbo’s) veel discriminatie van biseksuelen voor. Het ergst is dat in Engeland en de Verenigde Staten waar delen van de homobeweging dreigen om de homoseksuele contacten van bekende, getrouwde, politici en bestuurders naar buiten te brengen. Dit zogenaamde ‘outen’ is in strijd met het recht op zelfbeschikking. In Nederland respecteren wij gelukkig dat recht. Wij hebben hier gelukkig weinig last van verkrampte homohaters die veel boter op hun hoofd hebben…

Zinloos geweld

Over verkrampte homohaters gesproken: homo- en biseksuele mannen hebben tientallen jaren lang last gehad van agressie door zogenaamde potenrammers: jongemannen die hun eigen seksuele problemen afreageerden door homo- en biseksuele mannen in elkaar te slaan. Iedereen protesteert nu – terecht – tegen zinloos geweld maar het is wel opvallend dat het zinloze geweld tegen homo’s nooit die aandacht kreeg als vandaag de dag, nu hetero’s er slachtoffer van worden. Het eerste voorbeeld van zinloos geweld tegen homo’s dat onder deze noemer de media heeft gehaald, is onlangs in Rotterdam geweest omdat daar toevallig een echtpaar langs kwam dat ook in elkaar geslagen is. Als het doodzwijgen van potenrammerij als vorm van zinloos geweld geen discriminatie is, wat is het dan wel?

Pedohetze

De omgekeerde vorm van doodzwijgen is zwart maken. Als een man een meisje verkracht, zal niemand op de gedachte komen om de man een hetero te noemen. Als een man een jongen verkracht, wordt al snel het woord homo gebruikt. Vroeger waren voor veel mensen homo’s dezelfde kinderverkrachters als nu pedo’s. Wie denkt dat de huidige pedohetze nooit homo’s kan treffen, kent de geschiedenis niet. De eerste slachtoffers van de Dutroux-hysterie in Nederland waren homo’s en homo-instellingen die altijd zijn opgekomen voor seksuele zelfbeschikking. Als dat geen discriminatie is, wat is het dan wel?
Pedohaat en homohaat liggen dichter bij elkaar dan men denkt omdat zij beide dienen om de eigen seksuele obsessies te onderdrukken door anderen te vervolgen. De gelijkberechtiging die artikel 1 van de Grondwet biedt, strekt zich ook uit tot pedoseksuelen zolang zij zich aan de wet houden net als ieder ander. Anders dan de nazi-wetgeving kent onze wetgeving geen strafbaarstelling van gevoelens. Krantenkoppen als ‘Pedo’s worden strenger bestraft’ kloppen dus van geen kant want niet de gevoelens worden bestraft maar de daden die het zelfbeschikkingsrecht van kinderen aantasten. De krantenkoppen zouden dus moeten luiden: ‘pedoseksuele zedenmisdadigers worden strenger bestraft’. Ik geef toe dat die krantenkop veel langer is, maar als het om discriminatie gaat, kan men niet zorgvuldig genoeg zijn. Een samenleving die mensen gaat vervolgen wegens hun gevoelens alleen, is bezig met een heksenjacht die uiteindelijk iedereen kan schaden. Het belang van kinderen moet centraal staan en niet het afreageren van seksueel getinte wraakgevoelens.
Wat te doen?

Wat zouden we moeten doen tegen nog bestaande vormen van discriminatie rond homoseksualiteit? Uit eigen waarneming als lerarenopleider achter in de klas, weet ik hoe met name Marokkaanse jongens zich schuldig maken aan anti-vrouw- en anti-homo-uitlatingen. Veel docenten laten dit gebeuren omdat ‘zij nu eenmaal uit een andere cultuur komen’. Dat is net zoiets als toestaan dat Engelsen links gaan rijden in ons verkeer. Dat heeft niets met verdraagzaamheid te maken maar alles met lijdzaamheid en het onvermogen om met discriminatie om te gaan. Het is daarom heel belangrijk dat scholen een actief pluriformiteitsbeleid voeren. Goede voorbeelden daarvan zijn de pestpreventie-projecten. Pesten kan alleen maar gedijen in een omgeving waar de wet van de sterkste heerst. Solidariteit kan zich alleen maar ontwikkelen als het niet als zedenmeesterig gebod wordt opgelegd maar als alle betrokkenen beseffen dat zij een welbegrepen eigenbelang hebben bij een samenleving waarin niemand als zwart schaap geslachtofferd kan worden. Noch verheven gepreek, noch angsthazerige struisvogelpolitiek bieden scholieren waar zij recht op hebben: zo begeleid te worden in het onderwijs dat zij in de praktijk leren op voet van gelijkwaardigheid met anderen om te gaan. Op leren komen voor jezelf en voor het belang van het geheel: dat is solidariteit in de praktijk.

Wie het Amsterdamse verkeer wel eens heeft meegemaakt, die weet dat daar de mentaliteit overheerst van het ‘Ikke, ikke en de rest kan stikken.’ Waar het recht van de sterkste heerst, is de Grondwet uit het zicht verdwenen. Vrijheid is niet de afwezigheid van regels want dat is de vrijheid van de sterkere en de onvrijheid van de zwakkere. Vrijheid is de aanwezigheid van zodanige regels dat iedereen zin en vorm kan geven aan het eigen bestaan zolang het zelfbeschikkingsrecht van anderen gerespecteerd wordt. Gelijkheid is geen gelijkvormigheid: waarom zouden homo’s en hetero’s zich eenvormig moeten gedragen? Gelijkheid is gelijkwaardigheid. Dat betekent dat we ondanks alle verschillen die er zijn, aanvaarden dat anderen gelijke toegang tot de mensenrechten hebben. In de Grondwet wordt getracht zodanige regels vast te stellen dat ieders zelfbeschikkingsrecht en de mensenrechten gewaarborgd kunnen worden. Maar in de praktijk betekent dit dat we ook volgens die regels moeten leven. Dat kan alleen maar als wij in opvoeding en onderwijs kinderen leren dat het in hun welbegrepen eigenbelang is dat we anderen respecteren. Ook de media zouden dat respect moeten uitdragen. Zolang in onderwijs, sport en media homo’s en lesbo’s genegeerd of zelfs gediscrimineerd worden, wordt artikel 1 van de Grondwet niet goed in praktijk gebracht.

Maar ook de homobeweging moet verder kijken dan het kortzichtig eigenbelang en streven naar een welbegrepen eigenbelang. Het recht op seksuele zelfbeschikking is daarvan een goed voorbeeld. Dat is een gemeenschappelijk belang van de homo- en de vrouwenbeweging en van mensenrechtenorganisaties. Verder heeft de homobeweging een belangrijke taak op het gebied van de identiteitsontwikkeling. Wie denkt dat hij of zij de enige homo of lesbo op de wereld is, kan vrijwel niet tot een positieve identiteit komen. Zoals Benno Premsela het zei: anders dan bij alle andere minderheden groeien homoseksuelen niet op in een omgeving die past bij hun seksuele identiteit maar in een heteroseksuele omgeving. Dat vraagt om een maatschappelijk aanbod van homoseksuele identiteiten. Is dat aanbod er niet dan wordt de homoseksuele identiteit bepaald door de beruchte zedenschandalen uit het verleden en – helaas ook – uit het heden.