Atzo Nicolaï
Een beetje vrij bestaat niet
Dames en heren,
Het is een eer hier deze Daleslezing te mogen houden. Hoewel wij uit andere politieke stromingen voortkomen, roept ook voor mij Ien Dales de associatie op met een rots in de politieke branding. Een branding die nu misschien nog heftiger is dan toen. De onverzettelijkheid en integriteit van Ien Dales zijn in deze tijd minstens zo hard nodig. “Een beetje integer bestaat niet”, zei zij. Ik heb mijn lezing getiteld: Een beetje vrij bestaat niet.
Is niet het first amendment van de Amerikaanse grondwet een mooier begin van een constitutie dan het Nederlandse artikel 1? Die vraag heb ik wel eens opgeworpen toen ik Minister van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties was, als opvolger van de burgemeester van deze stad Thom de Graaff.
Het first amendment stelt dat het Amerikaanse parlement geen wetten aan zal nemen die een beperking inhoudt van de vrijheden van meningsuiting, godsdienst, pers of vergadering. Dat is anders dan ons artikel 1, dat stelt dat: allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Het eerste artikel benadrukt de vrijheid, het tweede de gelijkheid.
Toch is het niet vanwege mijn liberale overtuiging dat mij de Amerikaanse formulering meer aanspreekt als opening van een constitutie. Het is mooi als een nieuw gevormde staat, uit hoe edele motieven ook ontstaan, begint met zichzelf beperkingen op te leggen ten behoeve van individuele vrijheid.
Maar is er welbeschouwd eigenlijk wel zo’n tegenstelling tussen de twee? Ook ons artikel 1 kan gelezen worden als vooral een verankering van vrijheid. Namelijk de vrijheid om te zijn wie je bent, of wie je wil zijn. En daar ook voor uit te kunnen komen. Vrij om te denken en te zeggen wat je wil. Daar wil ik het vandaag met u over hebben. Ik maak mij namelijk grote zorgen hoe die vrijheid weer meer in het gedrang blijkt te komen.
Ik zal proberen uit te leggen waar mijn zorg zit in de internationale ontwikkelingen en hoe wij beter pal kunnen staan voor het belang van deze vrijheid. De vrijheid om te zijn en te zeggen wat je wil.
Dames en heren,
De wereld heeft zich de laatste decennia van de vorige eeuw in veel opzichten ontwikkeld naar grotere vrijheid. De universele verklaring van de rechten van de mens vond bredere ingang. Het Oostblok viel: veel dictaturen werden vervangen door democratieën. Internet deed zijn intrede.
Er is echter ook een tegenstroom die door het steeds kleiner worden van de wereld dichterbij komt en zichtbaarder en bedreigender wordt. Volgens Amnesty International is de vrijheid van meningsuiting wereldwijd het meest bedreigde recht. Hoe is dat zo gekomen?
Laten we teruggaan naar 1989. Het jaar van de val van de muur en de bevrijding van het communisme in Oost-Europa. Maar ook het jaar waarin de fatwa tegen Salman Rushdie werd uitgesproken door Ayatollah Khomeini in Iran. De westerse wereld was geschokt. Ook ik. Met een aantal anderen richtte ik het Rushdie Defense Committee op. De wezenlijk andere opvattingen over artistieke vrijheid reikten ineens tot midden in onze vrije wereld.
En nu, in het eerste decennium van deze eeuw, lijken we al haast gewend aan dergelijke bedreigingen. Mijn kinderen weten bijna niet anders dan dat schrijvers en politici beschermd moeten worden tegen bedreigingen. Het “remote terrorism”, een begrip dat zijn intrede deed met de fatwa, is een vorm van terreur die door internet dagelijks de werkkamers en slaapkamers van vrije denkers binnensluipt.
Links en rechts stonden in 1989 zij aan zij in het bestrijden van deze vorm van dreiging. We gebruikten grote woorden: een aanslag op onze waarden. In het afgelopen decennium namen de dreigingen en daadwerkelijke aanslagen toe, maar niet onze eensgezindheid.
De aanval op het hart van de vrije wereld, de aanslag op de Twin Towers, veroorzaakte verdeeldheid over de gewenste reactie. In Nederland polemiseerden we over het multiculturele drama en over Ayaan Hirsi Ali. Zelfs na de moord op Theo van Gogh was er geen grote eensgezindheid. Enkelen riepen als reactie op de moord nota bene op godslastering strafbaarder te maken.
Zoals Rushdie dat was eind vorige eeuw, was de Deense cartoon-affaire begin deze eeuw een lakmoesproef, misschien wel voor al diegenen die de vrijheid aanhangen. En het was zeker het een lakmoesproef voor Europa. Het met voormalige Oostblok-landen uitgebreide Europa als gemeenschap van waarden. Er lag een aantal grote belangen onder vuur: economische en handelsbelangen. Er werden Deense en West-Europese producten geboycot en de veiligheid was in het geding. Er was een hetze gaande in aantal Arabische en islamitische landen en ambassades werden aangevallen.
Tegelijkertijd stond naar mijn mening hier een fundament van de Europese beschaving op het spel. De grondslag van Europa is mijns inziens namelijk niet zozeer gelegen in het christelijk en joods gedachtengoed. Het fundament van Europa ligt juist meer in de verovering op een aantal christelijke waarden door het verlichtingsdenken in individuele vrijheden.
In dit vuur van belangen en waarden werd de EU geconfronteerd met de vraag of zij zich uit zou spreken voor Westergaard, voor Denemarken en voor de vrijheid. Of dat zij afstand zou nemen van de cartoons en daarmee van de vrijheid van meningsuiting.
Als staatssecretaris Europese Zaken heb ik mij er in die tijd intensief mee bezig gehouden. Twee teleurstellende maar ook verhelderende ervaringen heb ik toen opgedaan. Enerzijds hoe wij ons als Europa opstelden. Anderzijds hoe er gedacht bleek te worden door ook het weldenkende deel van de landen die hiertegen ageerden.
De eerste ervaring: ik wilde dat Europa in deze kwestie zichtbaar stelling zou nemen. Het was echter al snel duidelijk dat de formele weg van de Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken en de Europese Hoge Vertegenwoordiger Solana tot niet veel zou leiden. De economische en veiligheidsbelangen wogen zwaar. Sterker nog, Solana bood zelfs zijn excuses aan aan moslimlanden en wilde als reactie op de woede nota bene een voorstel steunen van de organisatie van islamitische landen om godslastering tegen te gaan.
Ik nam daarom het initiatief om met een stel andere ministers for European Affairs een stuk te schrijven in een paar Europese dagbladen. In mijn rondje kreeg ik een tiental vrij positieve reacties. Men was het er principieel mee eens en wilde wel meedoen. Echter, een voor een haakten de meesten af. Bang dat hun land dezelfde bedreigingen zou treffen als Denemarken. Uiteindelijk is het stuk alleen mede-ondertekend door de Bulgaarse, Slowaakse en Tsjechische minister for European affairs. Ongetwijfeld niet toevallig vertegenwoordigers van landen waar de vrije meningsuiting nog maar net weer was heroverd en men zich diep bewust was van het belang er van.
Mijn tweede ervaring, al niet veel vrolijker stemmend. Ik nodigde naar aanleiding van de affaire een aantal ambassadeurs uit van Arabische en islamitische landen die tegen de cartoons ageerden. De meeste van die ambassadeurs die toch veel van de wereld hadden gezien, probeerden mij eloquent uit te leggen dat Europa echt moest begrijpen dat schertsen over godsdienst niet getolereerd kon worden. Zij verweten Europa en Denemarken dat ze dit niet voorkomen hadden. Zelfs het basale besef dat de overheid niet de baas is van een krant leek weinig aanwezig.
Helaas is de Deense cartoonkwestie nog altijd niet voorbij. Onlangs werd ternauwernood een aanslag op de krant de Jyllands Posten verijdeld. Kurt Westergaard is inmiddels noodgedwongen gepensioneerd, maar ook hij bleek nog altijd niet veilig voor een extremist die met een bijl zijn huis binnendrong.
Dames en heren,
De Deense cartoonkwestie was een lakmoesproef. Maar ook exemplarisch voor een bredere praktijk. We hebben allemaal beelden uit de afgelopen tien jaar in ons hoofd van bedreigingen en aanslagen. Erger dan dat zijn de bedreigingen die we niet eens meer zien.
Een wrange consequentie is dat tal van wetenschappers, cartoonisten, schrijvers, cabaretiers, essayisten zich zelf censuur opleggen. Peter van Straaten won een paar weken geleden de inktspotprijs voor de politieke spotprent van het jaar met een tekening van een misdienaartje met een crucifix in zijn anus, verwijzend naar het misbruik in de katholieke kerk. Gevraagd of hij een soortgelijke cartoon van de islamitische profeet Mohammed had kunnen maken, antwoordde Van Straaten: ‘Ik denk niet dat ik dat gedurfd had na wat in Denemarken is gebeurd.’ Er zijn vele Van Straatens in Nederland, in Europa, in de wereld.
Zelfcensuur. Niet om redenen van fatsoen, maar uit reële angst. De dreiging komt in de eerste plaats voort uit de gedachte dat je meningsverschillen niet oplost met woorden, maar met geweld. Dat is een opvatting waar iedereen in de wereld stelling tegen zou moeten nemen.
Daarbij dringt de vraag zich op hoe universeel de universele verklaring van de rechten van de mens is. Natuurlijk kunnen ze beschouwd worden als een westerse uitvinding, als een uitvloeisel van de Verlichting. Maar we verkeerden toch in de veronderstelling dat ze mondiaal en overal geldig zijn?
In dat licht is het interessant te kijken naar enkele belangrijke internationale veranderingen die de vrijheid van meningsuiting in het gedrang brengen.
Ten eerste is dat de opkomst van fundamentalistische tendensen in een aantal islamitische landen. Het ligt voor de hand dat de clash of civilizations aan beide zijden tot fellere positiebepaling heeft geleid. Waar het in de Koude oorlog de wapenwedloop was, is deze nieuwe tweestrijd een krachtmeting van identiteit. Zo zien we in de Verenigde Staten een beweging die terug wil keren naar oude christelijke waarden. Met als frontvrouw de kariboe schietende Sarah Palin.
Aan de andere kant van het nieuwe virtuele ijzeren gordijn zien we een ernstiger radicalisering. Zoals de Britse wetenschapper Noah Feldman in zijn ‘Fall and Rise of the Islamic State’ beschrijft, is er de afgelopen twintig jaar in een aantal moslimlanden de roep ontstaan om herinvoering van de shari’a of regels daaruit.
Wat in de Koude Oorlog het nucleair potentieel was, lijkt in deze botsing identiteit. Wie daaraan komt, kan rekenen op een explosieve mate van gekwetstheid. Vooral aan de kant waar geen traditie is van maatschappelijk debat en de Verlichting aan voorbij is gegaan en religie nog echt heilig is. Daar wordt gereageerd met censuur en extreme reacties op onwelgevallige meningen.
De meest recente ontwikkelingen in Tunesië, Algerije, Jordanië en Egypte kunnen een opening zijn. Een opening naar meer vrijheid juist vanuit de samenleving zelf. Maar mogelijk ook een opening naar een nieuw regime van radicaal-islamitische signatuur. In een land als Egypte klinkt nu de roep om de vrijheid van meningsuiting, maar neemt tegelijkertijd onder jongeren de hang naar de islam en het dragen van hoofddoekjes zienderogen toe. Het is van groot belang, namelijk in het belang van vrijheid, dat het westen hier op de juiste manier op inspeelt: door contact te zoeken met de bewegingen die gericht zijn op echte democratisering.
Maar het zijn niet alleen moslimlanden die de vrijheid van meningsuiting onder druk zetten. Ook andere opkomende machten zoals Brazilië en andere Zuid-Amerikaanse landen, Rusland en Aziatische landen spelen een rol. Landen met -laat ik het vriendelijk zeggen- een minder lange rechtsstatelijke traditie. Zij nemen economisch in macht toe. En geopolitiek. En daarmee onvermijdelijk ook cultureel.
Een land als Rusland kent een wezenlijk andere geschiedenis wat betreft democratie en vrijheid met zijn tsaristisch en communistisch verleden. Hoewel moedige journalisten en oppositieleden zich blijven uitspreken tegen machtsmisbruik en corruptie, worden in het huidige Rusland nog steeds journalisten vermoord en gaat de groei van de economie en de middenklasse onvoldoende samen met een toename in politieke vrijheid.
Sommige Zuid-Amerikaanse landen hebben zich niet eens zo lang geleden moeten ontworstelen aan dictatuur en daar maakt de cultuur van Verlichting nog geen deel uit van het DNA.
En dan China. Een categorie op zich. Over de economische macht van China wordt veel geschreven. Maar over de culturele invloed van China op het wereldstelsel van waarden wordt veel minder gezegd. Is die invloed er?
China heeft een ander idee dan wij in Nederland over nationale soevereiniteit. Volgens sommigen zijn wij misschien een volkje geworden van navelstaarders en achter-de-dijkenkruipers. Maar onze houding is uitgesproken internationaal vergeleken bij die van China. Dat land wil geen missierol spelen in de wereld. Het wil grondstoffen veilig stellen en de afzetmarkt vergroten. Het grootste belang van China in de wereld is stabiliteit. De strekking daarbij: bemoei u niet met onze binnenlandse politiek, wij onthouden ons ook van commentaar op u. Dus zouden we er niet teveel last van hoeven hebben als het gaat om onze vrijheid van meningsuiting.
Toch is dat te makkelijk gezegd. Immers, door hun sterkere geopolitieke positie zal er hoe dan ook meer van China doorklinken op het wereldtoneel. Groot-ontvangers van Chinese leningen en investeringen zoals Nigeria, Angola, Zuid Afrika en Algerije zullen in de Verenigde Naties niet snel stelling nemen tegen de Chinese standpunten over mensenrechten. Dus is het alleen al daarom van belang ons meer te verdiepen in het Chinese denken over mensenrechten.
Kort geleden zei een belangrijke Chinees: “ik geloof dat de vrijheid van meningsuiting onmisbaar is voor de ontwikkeling van ieder land.” Het was niet Liu Xiaobao, de Nobelprijswinnaar die dit zei, maar de Chinese premier Wen Jiabao. Dit lijkt hoopgevend. Maar verkijk u niet. Tegelijkertijd vindt China het volstrekt normaal om te verklaren dat alle media nieuws over de Nobelprijs moeten verwijderen, en dat ook af te dwingen. Er zitten vele mensen gevangen voor het gebruik van de vrijheid van meningsuiting. Aanhoudende kritiek op het systeem is onaanvaardbaar. Want zoals Shi Yinhong, hoogleraar internationale betrekkingen aan de volksuniversiteit van Peking zegt: “voor China zijn mensenrechten geen rechtsregel waarop iedere burger zich direct kan beroepen”.
China is de laatste jaren in beweging, net als Tunesië en andere landen. Het lastige met China is dat de starre opvatting over mensenrechten diep verweven lijkt in de Chinese cultuur en geschiedenis. Dat vereist enerzijds dat wij des te krachtiger onze ideeën overbrengen. Anderzijds vergt het ook een beter begrip van wat erachter zit. En van waar het onszelf in essentie om gaat. Namelijk om rechten van individuen tegenover een staat.
De recente geschiedenis van China wordt getypeerd door Marxisme en Maoïsme waarbinnen individu en staat vrijwel samenvallen. De laatste zestig jaar is de vrijheid van meningsuiting juist in dienst gesteld van de staat. Natuurlijk, er is internet, maar daarin beschermt een Chinese firewall de gebruikers tegen meningen van buitenaf en worden Chinezen beperkt in het verspreiden van hun mening over de staat.
De laatste jaren is er een voorzichtige terugtrekking te zien van de staat. Particulier bezit wordt steeds meer toegestaan. Er rijden Spykers en Ferrari’s door Beijing en Shanghai. Maar in cultureel opzicht kun je je afvragen of China niet van de regen in de drup raakt. Het marxistisch denken lijkt steeds meer plaats te maken, maar daarbij wordt de leer van Confucius meer naar voren gehaald. Net werd bekend dat de regering een beeld van Confucius op het Plein van de Hemelse Vrede wil plaatsen. In het Confucianisme wordt gestreefd naar een harmonieuze samenleving die is gebaseerd op stabiliteit en orde. Het individu wordt geacht bij te dragen aan deze orde.
De leer van Confucius vermijdt de confrontatie en de vrijheid van meningsuiting is zeker geen kernwaarde. De vraag is dus of zelfs als Barack Obama in nog tien besloten dinertjes met Chinese leiders de mensenrechten aan de kaak stelt, zelfs als het communisme langzaam verandert in een gematigder stelsel, en zelfs als er een beweging van onderop in China komt om het communisme omver te werpen, China gewonnen zal worden voor de vrijheid van meningsuiting.
Helaas sluit dit denken waarin mensenrechten in het algemeen en de vrijheid van meningsuiting in het bijzonder een beperkte, relatieve plek hebben, goed aan bij de andere internationale ontwikkelingen die ik noemde.
Dames en heren, waarom is dit zo ernstig?
De vrijheid om te zijn en te zeggen wat je wil is een van de meest fundamentele of meer omvattende grondrechten. De vrijheid van meningsuiting is, gecombineerd met de vrijheid van vereniging en vergadering, ook te beschouwen als het overkoepelende begrip waar de vrijheid van godsdienst onder valt. Dat gaat ten slotte ook om te mogen vinden wat je vindt, je langs die lijnen te mogen organiseren en dat ook in het openbaar te mogen belijden.
Deze vrijheid is in feite het onmiddellijke antwoord op de paradox van het contrat social. Het idee dat het individu vrijwillig uit welbegrepen eigenbelang een aantal rechten in bruikleen geeft aan het collectief, aan de staat. De staat die op haar beurt weer voldoende individuele vrijheid aan de onderdanen moet garanderen.
De vrijheid van gedachte en expressie is dus een onvervreemdbaar recht van het individu en als zodanig een doel op zich.
Maar in de tweede plaats is de vrijheid van meningsuiting een middel. En wel de belangrijkste motor voor maatschappelijke verandering. Karl Popper betoogde dat het in de wetenschap moet gaan om falsificatie, niet om verificatie. Aannames moeten voortdurend getoetst worden. Alleen zo kom je tot nieuwe inzichten, kom je vooruit.
Ik zie een rode draad in de Europese beschaving die loopt van het socratisch denken van de Grieken naar het belang van de twijfel van de Verlichting, naar de dialectiek van Hegel en de machtsvrije communicatie van Habermas, naar dit idee.
Het is meer dan een wetenschappelijk concept. Het is een maatschappelijke noodzaak. Popper noemde dit een Open Society: een open samenleving waarin kritische mannen en vrouwen continu elkaars gedachten onder vuur nemen. Een samenleving waarin niet zoeken naar de bevestiging van je eigen gelijk centraal staat, maar het voortdurend ter discussie stellen daarvan. Om op die manier verder te komen. Dat moet het concept zijn voor maatschappelijke vooruitgang.
Dames en heren,
Ik durf te stellen: de beste weg naar democratie is de vrijheid van meningsuiting. De beste weg naar gelijkheid van mensen – ongeacht geslacht, geaardheid, religie of achtergrond – is de vrijheid van meningsuiting.
Dit zijn geen abstracties. Maar zaken die van direct, concreet belang zijn voor ontwikkeling van landen. Voor de groenteman met zijn karretje in de straten van Tunis, voor Chinese dissidenten, voor Russische journalisten, voor homoseksuelen in Iran, voor voorstanders van abortus in Amerika.
Laat ik hierbij het beeld gebruiken van de winnende foto van World Press Photo van vorig jaar. U herinnert zich het beeld misschien nog: een donkere stad met een enkel verlicht raam. Een plat dak waarop vrouwen in verschillende windrichtingen staan te roepen. Mogelijk roepen zij de naam van iemand die net bij een demonstratie is opgepakt. Een manier die van oudsher in Iran werd gebruikt in het verzet. En nu weer. Zoiets gaat tegenwoordig vaak via internet en mobiele telefoons maar juist dat was in Iran op dat moment beperkt. De vrouwen lieten zich de mond niet snoeren.
Op Iran wordt terecht internationaal met sancties grote druk uitgeoefend om het beleid bij te stellen. Maar uiteraard zou een veel betere weg zijn voor dat land zelf en de rest van de wereld als er een vreedzame verandering kwam van onderop waar vrije, open en kritische communicatie een motor in kan zijn
Wat kunnen wij doen, wat kan Nederland doen om de stemmen van die vrouwen te versterken?
Ik denk dat vier stappen hierbij kunnen helpen.
Om te beginnen moeten we pal te staan voor onze waarden wanneer die in het gedrang komen. En ons zeker niet laten chanteren door bedreigingen.
Ten tweede: in internationaal verband moet het actief aan de orde worden gesteld en uitgedragen. In de Verenigde Naties staat werkelijk alles op de agenda, tot en met het uitroepen van het jaar van de aardappel. Er gaat echter opvallend weinig aandacht uit naar de vrijheid van meningsuiting. Wel naar de vrijheid van godsdienst. Een vrijheid van godsdienst die vaak door overheden aangegrepen wordt ter bescherming van de toch al dominante religie. En wordt gebruikt om de vrijheid van meningsuiting in te perken. Zonder te beseffen dat de vrijheid van meningsuiting de hoeder is van de vrijheid van godsdienst en de godsdienstvrijheid dus moeilijk ingeroepen kan worden om de uitingsvrijheid te beperken. De vrijheid van godsdienst is primair bedoeld om burgers ruimte en bescherming te bieden hun eigen geloof te belijden.
Op de derde plaats moeten we wel pal staan, maar zonder opgeheven vingertje. We moeten bereid zijn het echte open gesprek aan te gaan met mensen en culturen die er anders over denken. Werkelijk proberen te begrijpen waar het anderen om gaat, maar ook waar het ons in essentie om gaat.
Dames en heren,
Dat brengt mij op het vierde en laatste punt. Het punt van de verticale versus de horizontale werking van grondrechten. Met horizontale werking van rechten wordt bedoeld het recht in werking tussen burgers en organisaties onderling. Dan gaat het om de vraag wat mijn buurman mag doen of zeggen zonder dat ik erdoor wordt gehinderd. De verticale werking van grondrechten betreft die tussen staat en individu, tussen overheid en burger. Het lijkt wat schoolmeesterachtig om dit uit te leggen, maar ik maak me er zorgen over dat dit niet altijd scherp genoeg wordt gezien. Er lijkt steeds meer aandacht uit te gaan naar de horizontale werking: naar de vraag wat wij van elkaar verdragen, wat we van elkaar willen dulden. Als iemand daarbij naar onze mening een grens overgaat, wordt een beroep op grondrechten gedaan en de rechter ingeschakeld.
Maar de vrijheid van meningsuiting is vooral bedoeld om burgers de ruimte te geven zich uit te spreken zonder beperking van boven, door de staat of de dominante groepering in de samenleving.
Ook artikel 1 van onze grondwet heeft primair een verticaal oogmerk, namelijk om individuen te beschermen tegen onterecht optreden van de overheid; tegen ongerechtvaardigd onderscheid maken op grond van wie iemand is of wil zijn door de staat.
Artikel 1 is vooral gericht op het tegengaan van discriminatoir gedrag, niet discriminerende meningen. Je mag mensen geen rechten ontnemen op basis van kenmerken of keuzes. Als mensen worden gediscrimineerd vanwege hun geaardheid, sekse of religie moet daar onmiddellijk tegen worden opgetreden. Helaas is dat tegenwoordig zelfs weer in toenemende mate nodig. Je hoeft niet homoseksueel of Joods te zijn om dit te merken.
Maar artikel 1 is er niet op gericht om burgers te beperken in hun ruimte zich uit te spreken, ook over andere opvattingen.
Het gaat om gedrag, niet om woorden. Als er alleen uitlatingen van anderen zijn waardoor iemand zich gekwetst zou kunnen voelen, geldt voor mij het principe: verweer of negeer.
Zo kom ik op een laatste punt waarom vrijheid van meningsuiting zo belangrijk is. We moeten kwetsbare groepen in de samenleving helpen emanciperen. En daarmee bedoel ik de klassieke vorm: helpen zorgen dat zij voldoende op hun eigen kracht durven vertrouwen. En dus ook niet te snel de rechter om hulp roepen. Woorden bestrijden met woorden.
Om duidelijk te maken dat dit liberale idee breed leeft citeer ik aan het eind graag weer een sociaaldemocraat. Ahmed Marcouch zei: “Het beste voor emancipatie van moslimjongeren is de vrijheid van meningsuiting”.
Dames en heren,
De vrijheid van gedachte en expressie is van iedereen. Laten we dat van de daken schreeuwen. Moge de roep om te mogen zijn en zeggen wat je wil schallen. Overal in de wereld.
Dank voor uw aandacht.