Fatima Elatik

Burgemeester Daleslezing door Fatima Elatik,  

Ik ben vereerd en verheugd dat de Burgemeester Dales Stichting mij heeft uitgenodigd de 13de Dales Lezing te houden. Vereerd als ik kijk naar de mooie lijst van personen die mij voorgingen. Verheugd omdat het thema van de Burgemeester Dales Lezing, artikel 1 van de Grondwet, één van de fundamenten is van onze samenleving en ik ook graag op deze manier bijdraag aan het debat hierover.

Hoewel het vanavond gaat over een Grondswetsartikel, wordt dit geen juridisch betoog. Eén reden hiervoor is, dat een aantal van mijn voorgangers dit al op zeer kundige wijze gedaan heeft. Maar een belangrijkere reden is dat ik denk dat de Grondwet, en vooral artikel 1, juist vaak teveel als juridisch gereedschap wordt beschouwd en te weinig als overtuiging wordt beleefd. Ik wil het onderwerp daarom graag benaderen door een bril met twee andere glazen. Een rood getint glas, waar ik als PvdA-bestuurder doorheen kijk. En een groen getint glas, waar de biologe in mij doorheenkijkt. Vaak merk ik namelijk dat de natuur ons zeer waardevolle inzichten kan geven in de krachten die binnen onze samenleving een rol spelen. En het gelijkheidsbeginsel is absoluut zo’n kracht.

Ik ben er van overtuigd dat als we het thema van vanavond door deze 3D-bril bekijken, we het extra diepte kunnen geven.

PASSIEF versus ACTIEF

Voordat ik mijn ideeën over artikel 1 bespreek, is het misschien goed het geheugen nog even op te frissen. Wat zegt het artikel ook alweer precies?

“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Maar wat betekent dit in de praktijk? Je zou kunnen zeggen dat een wetsartikel per definitie een passief beginsel is. Het treedt namelijk pas in werking als er beroep op wordt gedaan. Als er een situatie ontstaat die vraagt om verwijzing naar dat artikel. Het is dan ook vaak een soort laatste redmiddel. Iets wat in de rechtszaal wordt uitgevochten. Het debat over wat het gelijkheidsbeginsel betekent wordt daarmee al snel een juridisch steekspel tussen advocaten. Het onderwerp wordt als het ware geïsoleerd en krijgt alleen nog zijn betekenis door hoe het zich verhoudt ten opzichte van andere wetsartikelen. Artikel 1 staat bijvoorbeeld vaak tegenover artikel 7, vrijheid van meningsuiting of tegenover artikel 6, vrijheid van godsdienst. Voorbeelden hiervan zijn de advocaat Enait die niet wil opstaan voor de rechter. Of de imam die vrouwen geen hand wil geven. Het recht van de vrouw op gelijke behandeling tegenover het recht van de man op religieuze smetvrees.

Wie hier voorrang krijgt, beslist de rechter. Hij of zij is dan degene die betekenis geeft aan dit recht.

De burger en de politiek doen in dit stadium niet mee. Zij kunnen alleen het vonnis afwachten. Het is out of their hands. Terwijl er veel mensen zijn die zich identificeren met één van de partijen in zo’n kwestie. Alleen, voor de sentimenten achter de standpunten, achter de wetsartikelen, is weinig plaats. De imam die geen handen wil schudden, en al zijn sympathisanten, worden door een rechtszaak al snel gereduceerd tot enkel deze weigering. En ook de vrouwen die voor gelijke behandeling strijden, worden gereduceerd tot hun verontwaardiging alleen. Allemaal simplificeringen die het begrip voor elkaar weinig goed doen. Want met eendimensionale karakters kan niemand zich identificeren. Pas als we de situatie en de mensen achter de daden kennen, gaan we mensen begrijpen.

Na de uitspraak van de rechter komt de discussie in het publieke domein op gang. Maar het vonnis is al geveld, de kampen zijn al verdeeld. En in beide kampen heerst onbegrip. Frustratie. Omdat de menselijke kant van de zaak door de rechtszaak niet voldoende aan bod is gekomen. In het debat over gelijkheid in Nederland mogen we dat niet laten gebeuren. We moeten daarom zorgen dat ook buiten de rechtszaal dit recht betekenis krijgt. Dat dit debat van iedereen wordt. Dat iedereen mee discussieert. Dat het gaat leven in Nederland. Want daar gaat het over: leven in Nederland.

Begrijp me niet verkeerd. Natuurlijk is het van levensbelang dat we ons kunnen beroepen op de wet. Natuurlijk zijn onze wetboeken en rechterlijke macht de basis van onze samenleving. En natuurlijk vloeien uit de interpretatie van de wet de normen die onze samenleving vormgeven. En zeker als iemand weigert deel te nemen aan het debat, maar wel telkens de vrijheden en rechten van anderen schendt, dan snap ik dat mensen zeggen: “ik stap naar de rechter”. Dit zien we ook gebeuren bij Geert Wilders. Maar de stap naar de rechter moet wel iets oplossen. En ik betwijfel of een rechtszaak in het geval van Wilders iets oplost. Inderdaad, Wilders neemt niet deel aan het debat, of doet dat volgens zijn eigen spelregels. Maar zoals burgers en politiek niet gaan over het oordeel van de rechter, zo kan de rechter niet de spelregels bepalen van het maatschappelijk of politiek debat. Hij of zij gaat slechts over de grenzen hiervan.

Het zou daarom zo goed zijn als gelijkheid niet alleen gehaald werd bij de rechter, maar ook gebracht werd door de buurman. Dit is wat ik mis in onze samenleving.

Ook bij ongelijkheid in Nederland die de juridische grond mist om überhaupt naar de rechter te kunnen stappen. Waar niet twee duidelijke partijen tegenover elkaar staan. De sluimerende ongelijkheid.

Ik heb het dan bijvoorbeeld over de grote toename van zwarte scholen. Over de snel groeiende werkloosheid.  Maar ook analfabetisme is nog steeds een groot probleem. Zo zijn er in Nederland bijna anderhalf miljoen mensen die nauwelijks kunnen lezen en schrijven. En laatst  concludeerde het Sociaal en Cultureel Planbureau dat allochtonen 7 tot 9 procent minder kans hebben uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek.

Dit is ondoorzichtige ongelijkheid, die gediend is bij publiek debat. Met gerichte actie vanuit overheid en samenleving. Het wetsartikel stelt: ‘gelijke gevallen, gelijke behandeling’. Oftewel, vergelijkbare situaties worden door de rechter gelijk beoordeelt. Maar moeten we dan niet zorgen dat de situaties vergelijkbaar worden. Dat mensen gelijke kansen krijgen? Want dan zullen we ook gelijk behandelen. Daarmee kom je wel in een politiek beladen gebied terecht. De vraag wordt dan namelijk: mag je juist ongelijk behandelen, om meer gelijkheid te bereiken?

Ik denk van wel. Maar het is een politiek taboe. Omdat dit betekent dat we bepaalde achtergestelde groepen meer aandacht moeten geven. Extra zorg moeten verlenen aan die groepen die het moeilijk hebben en niet goed meekomen met de rest. Dit is een lastig gebied. Voor willekeur moet je waken. Je zal daarom voortdurend rekenschap moeten afleggen over de keuzes die je hierin maakt. Uitleggen waarom je doet wat je doet. Het doel moet ook altijd zijn dat de samenleving er als geheel de vruchten van plukt. Als dat het geval is, loont het in sommige gevallen een groep voor een periode de prioriteit te geven.

Bij mij in Zeeburg hebben we dit principe een aantal keer toegepast. Bijvoorbeeld bij het Ambonplein, in de Indische buurt in Zeeburg. Het plein werd op een gegeven moment geterroriseerd door voornamelijk Marokkaanse jongeren. Het werd daardoor voor veel mensen een no go area. Heel vervelend. En triest. Want juist zo’n plein kan mensen bij elkaar brengen. Een buurt scheppen. Nu schiep het alleen een achterbuurt. Om dit tij te keren hebben we een aantal maatregelen genomen. Eerst hebben we de ouders van deze jongens ontboden en hen gevraagd hun kinderen ’s avonds van het plein af te halen. Daarna hebben we samen met de bewoners het plein opgeknapt. We hebben ze gestimuleerd het plein terug te pakken, weer van iedereen te maken, door met elkaar activiteiten te organiseren. Maar met een eenmalige actie ben je er nog niet. Dit soort problemen moeten ook structureel worden aangepakt. Daarom hebben we  zogenaamde opvoedambassadeurs aangesteld. Mannen en vrouwen die de ouders van deze Marokkaanse schoffies bijstaan in hun opvoeding. Die de pleinen en straten afgaan en in gesprek gaan met de jongeren. Maar die ook thema-sessies over opvoeden voor de Marokkaanse óuders organiseren. Zo hebben we de rust in de buurt hersteld. Door de buurt verantwoordelijkheid te laten nemen en door als Stadsdeel een goede begeleiding te bieden. Door die paar jongens, door dat marginale clubje dat het verpestte voor de rest extra aandacht te geven. En het helpt. Het plein is nu weer het centrum van speelplezier en buurtgevoel.

Nu kun je zo’n actie natuurlijk toedichten aan mijn sociaal-politieke achtergrond. Maar ik ben van huis uit biologe en ook de natuur geeft inzicht in de noodzaak van zulke acties. Ik zal dit met een voorbeeld proberen te verduidelijken.

ECOSYSTEEM

De natuur bestaat uit ecosystemen. Een ecosysteem is volgend de definitie ‘het geheel van de planten- en diergemeenschappen in een territorium, beschouwd in hun wisselwerking met de milieu-, omgevingsfactoren’. Het wordt in balans gehouden door de keten binnen zo’n gebied. Neem een simpele vijver. In de vijver groeien algen. Deze algen worden gegeten door de kikkervisjes, die weer de maaltijd vormen van de stekelbaarsjes. Hun afvalstoffen zijn tevens essentieel voor de groei van de algen. De stekelbaarsjes vormen op hun beurt de prooi van de snoek, die vervolgens de reiger als voedsel dient. Al deze organismen vervullen een essentiële rol in het voortbestaan van de rest.

Stel nu, er vindt een verandering plaats in de milieufactoren van de vijver. De kikkervisjes worden geïnfecteerd met een schimmel. En dit heeft grote negatieve invloed op hun verdere ontwikkeling. Ze raken met uitsterven bedreigd. Dan klapt de keten. De algen krijgen vrij spel. De vijver vertroebelt. De stekelbaarsjes hongeren uit, waardoor ook het eten van de snoek verdwijnt en dus ook de reiger een probleem heeft. Nu hoor ik u denken: “wie zijn in dit voorbeeld de algen en wie de reigers?” Hoewel het ene dier misschien meer waarde wordt toegedicht dan het andere, is dit juist de lering die we uit de natuur kunnen trekken: namelijk dat elke schakel, elk organisme binnen deze keten even belangrijk is. De keten lijkt verticaal, maar is eigenlijk een horizontale schakering. Elke schakel is een essentieel onderdeel van het ecosysteem. En we weten allemaal: de ketting is zo sterk als de zwakste schakel…

Terug naar de mensenwereld. De mens is, anders dan andere organismen, uitgerust met verstand. De mens is in staat vooruit te kijken en te anticiperen. Op het moment dat een schakel verzwakt dreigt te raken, en dit de keten in gevaar brengt, op dat moment kan de mens hier gericht en actief actie op ondernemen. Omdat hij zich beseft dat het ook zijn eigen vijver is die anders vertroebelt.

Want ook in onze samenleving bestaat een onderlinge afhankelijkheid, een keten. Alle mensen die onderdeel uitmaken van een samenleving, zijn met elkaar verbonden. Anders dan in de vijver is het bij ons niet de bedoeling dat we elkaar opeten. Het gaat om een andere lotsverbondenheid. Het begrip ‘ecosysteem’ heeft daarom nog een tweede betekenis. Namelijk het systeem van onderlinge beïnvloeding van individuen in een samenleving met hun omgeving. Ga maar na. U wordt door allerlei mensen beïnvloed, maar u beïnvloedt op uw beurt ook de personen om u heen. Kijken we naar het Ambonplein, dan zien we hoe afhankelijk we van elkaar zijn. Mensen hun veiligheid wordt aangetast. Daardoor worden ze angstig. En angst kan resulteren in afstand. En afstand in haat. Als er niet actief wordt ingegrepen, vertroebelt de vijver en heeft dat invloed op alle bewoners in de buurt. Dat betekent dat het zowel de overheid, maar zeker ook burgers aangaat hoe het de ander vergaat. Hoe de ene mens met de andere mens omgaat.

ALTRUISME

Van bovenaf ingrijpen in ons ecosysteem is vooral weggelegd voor de overheid. Maar ook de burger heeft er baat bij zich te mengen in het debat en zich in te zetten voor de gelijkheid van medeburgers. Het helpen van de achtergestelde medemens heeft echter vaak een nare bijsmaak. Het wordt gezien als altruïsme. Iets waar alleen ruimte voor is als het economisch en politiek voor de wind gaat. En dat brengt mij bij mijn tweede voorbeeld uit de natuur. Want altruïsme is van oorsprong een natuurlijk verschijnsel.

Het is niets meer dan een overlevingsstrategie. “Survival of the fittest”. Een term bedacht door Herbert Spencer en door Darwin gebruikt. Waarbij hij met the fittest niet, zoals sommige mensen denken, de sterkste bedoelde, maar die soort, die zich weet aan te passen aan de veranderende omstandigheden. De mens, door zijn verstand, is in staat zich actief aan zijn veranderende levensomgeving aan te passen. Te anticiperen.

En één van manieren waarop de mens zich aanpast is altruïsme. Onder altruïsme wordt verstaan de acties die anderen voordeel opleveren, maar negatief of neutraal uitvallen voor degene die de actie verricht.

Darwin kon het fenomeen in het begin niet rijmen met de oerwil van alle soorten te overleven. Hij was er zo door van zijn stuk gebracht, dat hij zijn hele theorie bijna van de Beagle overboord heeft gegooid. In het dierenrijk vind je altruïsme bijvoorbeeld bij bijen. Hoe kan één bij zichzelf opofferen om de rest redden? En een opoffering is het. Bij dreiging steekt de bij om het gevaar te verjagen, maar met deze daad tekent het ook haar eigen doodvonnis.

Darwin ontdekte dat het bij de oerwil niet altijd gaat om het eigen overleven, maar om het overleven van de eigen “genen”. Het dient de kans van het voortbestaan van de eigen nazaten of verwanten te vergroten. Een overlevingsstrategie die bij bijen behoorlijk ver gaat. De mens komt hier aardig dicht bij in de buurt.

Vroeg in onze evolutie, zo’n 12.000 jaar geleden, zien we hier de kern van. Bij de jagers – verzamelaars die toen leefden, was altruïsme ook een overlevingsstrategie. Mannen van verschillende stammen streden om de macht over het voedsel in een gebied. Doel was de eigen stam, en dus ook hun bloedverwanten, te kunnen voeden. Om de groep als collectief sterker te maken, te laten overleven en daarmee de eigen genen een toekomst te geven. De strijd hierom was gevaarlijk. Kans bestond gewond te raken of zelfs gedood te worden. Een actie die de groep op een netto basis hielp, maar voor de strijder in het beste geval neutraal, maar vaak negatief uitviel. De mannen stelden het voortleven van de groep, hun verwanten, dus boven dat van zichzelf.

Als een man gewond uit de strijd kwam en niet meer in staat was zijn eten te jagen, werd hij door de anderen opgevangen, verzorgd en gevoed. De groep begreep dat het er alles aan moest doen om  de eigen verdediging te stimuleren. Dat het altruïsme moest belonen. Door de verzwakte en gewonde strijders hulp te bieden.

Altruïsme gaf zo vorm aan de lotsverbondenheid. Met de strijders die streden om het voortbestaan van de genen. En met het opvangen en verzorgen van deze strijders. Ook van degenen die daar in de toekomst niet meer toe in staat waren. En zie daar… De eerste verzorgingsstaat.

De situatie is sindsdien behoorlijk veranderd. [We hebben nu de PvdA bijvoorbeeld…] Er hoeft in Nederland geen oorlog om voedsel te worden gevoerd. We hoeven onszelf niet meer de dood in te jagen om onze verwanten te verdedigen. En ook leven we niet meer in stammen, waarin iedereen genétisch verbonden is. Maar we zijn nog wel verbónden.

Want ook in onze tijd maken en beïnvloeden we elkaars leefomgeving. Ook nu nog is ons lot geschakeld. Ook nu nog loont het te zorgen dat het de ander goed gaat. Dat is voor mij als PvdA politicia een belangrijke drijfveer.

De hoofdvraag van mijn betoog is daarom: Hoe herstel je een samenleving, waarin ieders lot met elkaar verbonden is?

De gegeven voorbeelden uit de natuur maken duidelijk dat er verschillende manieren zijn om naar onze samenleving te kijken. We zijn zowel een ecosysteem als een stam. We zijn elkaars voedsel én verwanten. Het ligt er maar aan hoe je het bekijkt en wil bekijken. Sommige mensen zien de samenleving als een ecosysteem waarin je plaats in de voedselketen bepaalt hoe en of je van belang bent. Ik zie de samenleving liever meer als een stam. Waarin samenwerking het uitgangspunt is en de sterkeren de zwakkeren helpen en bijstaan.

Maar, in essentie zijn beide benaderingen niet zo verschillend. Of je de samenleving nu beschouwt als voedselketen of als verwanten, in beiden vertolken verschillende groepen verschillende rollen. En die rollen, die schakels, staan allen met elkaar in verbinding. Wat onherroepelijk betekent dat alle schakels uiteindelijk even belangrijk zijn.

Dat brengt mij bij het volgende. Als alle schakels met elkaar verbonden zijn. En als alle schakels even belangrijk zijn. En als de ketting zo sterk is als de zwakste schakel. Dan moeten we zorgen dat alle schakels aan enkele randvoorwaarden voldoen om de ketting in tact te laten. Welke zijn dat?

Natuurlijk moet iedereen kunnen voorzien in de primaire lichamelijke behoeften. Eten, drinken, warmte, basiscomfort. Maar meteen daarna komen primaire geestelijke behoeften. Zaken als erkenning, veiligheid en een gevoel onderdeel te zijn van een groter geheel. Ergens te horen. Kortom, je geaccepteerd te weten. Acceptatie van wie je bent, van wat je bent, van waar je voor staat. Dit kan niet met de houten hamer worden afgeslagen. Acceptatie kun je niet opleggen, niet verordenen. Acceptatie, net als respect, moet gevoeld worden. En gevoelens kun je niet dwingen. Wel beïnvloeden.

En we kunnen wel degelijk beïnvloeden. Beïnvloeden door deze randvoorwaarden te creëren. Beïnvloeden door mensen de overtuiging te geven dat ze erbij horen en er toe doen. Door mensen te laten voelen dat ze gelijk zijn. En we kunnen beïnvloeden door mensen de regie over hun eigen leven te geven. Dan hebben mensen het gevoel over zichzelf te beschikken, krijgen mensen het gevoel gelijkwaardig te zijn, mee te doen en gerespecteerd te worden. Dan verandert het debat van toon en dus van functie. Want alleen op deze voorwaarden zullen mensen bereid zijn naar de ander te luisteren en bereid zijn andere meningen te respecteren. Als we dit voor elkaar krijgen, hebben we een inclusieve samenleving. Een gebalanceerd ecosysteem. Dan doorléven we artikel 1 van de grondwet.

Maar om dit te bereiken zullen wij, als politici, minder reactief moeten handelen. En meer moeten handelen vanuit een visie gericht op de lange termijn. Een visie gebaseerd op erkenning. Onderlinge erkenning van alle burgers. Maar ook erkenning van de te grote verschillen in uitgangspositie. Waardoor sommige mensen niet in staat zijn hun rol binnen de samenleving  behoorlijk te vervullen. Deze minder goed functionerende rollen zullen we beter en actiever moeten beschermen. Het uithollen van de verzorgingsstaat werkt dan ook contraproductief. Als we nu besluiten alle kikkervisjes, de verzwakte kikkervisjes, op te eten, is ons buikje op de korte termijn goed gevuld. Op de lange termijn daarentegen betekent dit ons eigen doodvonnis. Zo’n hiaat in de keten, of dat nu een hiaat in voedsel, in kansen of in acceptatie is, zo’n hiaat infecteert de rest van de keten. Altijd.

Maar, de verbindingen kan je ook in je vóórdeel gebruiken. Het positief beïnvloeden van een schakel werkt eveneens door op de rest van de keten. Als wij de schoffies van het Ambonplein niet alleen tot bedaren kunnen brengen, maar hen ook positief kunnen beïnvloeden – door ze serieus te nemen, door ze te erkennen en verantwoordelijkheid te laten nemen voor hun gedrag, voor hun buurt of broertjes – dan kunnen we via hen de situatie verbeteren. Want zij hebben invloed op de kinderen uit de buurt en al deze kinderen brengen weer de discussie aan tafel bij hun ouders. Zij introduceren verandering. Zij moeten nog ontwikkelen. Van schoffie in deelnemende volwassene. Van nemen in bijdragen. Van angst en woede in geluk.

Het herstellen van de samenleving doen we dus door de mensen die achtergesteld lijken actief te betrekken. Door hen extra zorg te geven. Door met altruïsme vorm te geven aan onze overlevingsstrategie. Daarvoor moeten mensen hun lotsverbondenheid in gaan zien. Dat inzicht komt met begrip voor elkaar en geloof in eigen gelijkwaardigheid. Dan stellen we mensen in staat positief te beïnvloeden. Dat begint op microniveau. Op buurtniveau. Buurman op buurman. Buurvrouw op buurmeisje. Buurtvader op buurjongen.

Want het helpen, het actief verbeteren van de situatie van je buurman is niet alleen een verdienste, maar ook een pure noodzaak om te overleven. Zo blijven we de fittest. Door op buurtniveau bij te dragen aan het debat. Door ons in te spannen voor elkaar. Zo passen we ons aan aan de veranderende omstandigheden. Dat maakt de ketting sterker, het ecosysteem sterker, onze samenleving sterker, burgers sterker. Dan trekken we de gevallen gelijk. En pas dan kunnen we met recht zeggen: we behandelen gelijk.

Het beleven van het gelijkheidsbeginsel geeft artikel 1 van de Grondwet meer diepte en meer overtuigingskracht. Dan hoeven we niet te vluchten naar de rechter. Dan kunnen we gelijkwaardig over onze gevoelens praten, elkaar erkennen en argumenten uitwisselen. Het uitpraten. Want gevoel, respect en erkenning zijn essentieel om echt samen te leven.

Ik hoop u met mijn lezing een andere bril te hebben gegeven, waardoor u met meer diepte naar artikel 1 van de Grondwet kan kijken. Dat krijgt u als u een bioloog uitnodigt en geen jurist. Ik hoop dat u ook deze bril opzet als u kijkt naar uw eigen omgeving, uw eigen plein voor de deur, uw eigen ecosysteem. Want daar begint het, bij u voor de deur. Als we daar met elkaar samen kunnen leven op een gelijkwaardige manier, dan komt het wel goed met Nederland. Daar heb ik alle vertrouwen in. En daar werk ik graag aan mee!

Dank u wel.

Bekijk dit filmpje over samenwerking in het dierenrijk. Dit filmpje zou na afloop van de lezing vertoond worden, maar door technische problemen kon dit niet.

Battle at Kruger