Gerdi Verbeet

Hieronder vindt u de lezing van Gerdi Verbeet van vrijdag 31 januari 2020.

GESPROKEN WOORD GELDT

Daleslezing 2020 door Gerdi Verbeet, voorzitter NC 4&5 mei, Nijmegen 31 januari 2020

Beste vrienden van Ien Dales, leden van de Stichting, beste Nijmegenaren,

Vorig jaar hield op deze plaats de journalist Sinan Can een Ode aan de Vrouw. Aan zijn moeder, voorzitter van de Turkse vrouwenvereniging. Aan Aletta Jacobs, aan Rosa Parks, aan al die andere strijdbare vrouwen – en natuurlijk aan Ien Dales. Een prachtige lezing. Nu heeft u mij gevraagd hier vanavond tot u te spreken en dat vind ik eervol. Dit is een bijzondere bijeenkomst, gewijd aan een bijzondere vrouw.

Sinan Can vertelde vorig jaar dat zijn moeder Ien Dales wel eens had gesproken – dat kan ik niet zeggen. In de tijd dat zij minister was, werkte ik nog net niet in Den Haag. Actief partijlid was ik wel en ik heb haar wel gezien op congressen van onze partij, de PvdA. Maar ik heb haar nooit durven aanspreken.

Ien Dales was voor mij als beginnend politica echt een voorbeeld. Stoer en stevig. Ze had iets onverzettelijks. Zoals premier Lubbers zei bij haar overlijden: ´een vrouw met Geuzenbloed´. Ze stond voor haar mening, ook als dat niet de gangbare was. Maar ook met een open geest voor de meningen van anderen.

Wat had ik haar graag als mentor gehad toen ik de politiek in ging.

Dat mocht niet zo zijn. Maar vandaag, op deze aan haar gewijde avond, wil ik een paar thema´s met u bespreken die ik haar heel graag had willen voorleggen. Zeg maar: vragen aan Dales. De antwoorden kan zij niet meer geven – maar u en ik samen komen in de loop van deze avond vast een heel eind.

Natuurlijk begin ik dan met het thema Gelijke behandeling. Op 10 en 11 februari 1993 verdedigde Ien Dales haar Wet gelijke behandeling in de Tweede Kamer. Het verslag van dat debat is nog steeds bijzonder om te lezen. Zoals de discussie met Meindert Leerling, Kamerlid van de RPF, een voorloper van de Christenunie. In felle bewoordingen wees hij erop dat een christelijke school een kandidaat-docent toch mag vragen of deze bereid is – ik citeer – “te leven naar Gods woord en geboden”. Dales gaf geen krimp. “Als u mij die vraag zou stellen”, zei ze, “dan zou ik daar volmondig JA op zeggen. Ik ben daartoe zeker bereid.” “Maar”, zo voegde ze toe – ik citeer: “dan niet naar de uitleg van bepaalde volksdelen die daaronder vatten dat je dan dus niet homofiel bent.”

Helder, overtuigend en zuiver redenerend verdedigde zij haar wet. “De wetgever heeft bij uitstek de taak om de algemene norm te stellen”, zo was zij haar betoog begonnen. En “de overheid heeft jegens haar burgers de plicht om een adequate rechtsbescherming tegen discriminatie te bieden”. Woorden die in 2020, meer dan 25 jaar na de aanvaarding van haar wet, nog niets van hun waarde hebben verloren.

En toch zien we dat er nog steeds mee gerommeld wordt.

Om een voorbeeld te noemen.

Sinds 2014 is eindelijk in de wet geregeld dat ambtenaren van de burgerlijke stand niet mogen weigeren om paren van gelijk geslacht in de echt te verbinden. Maar toen die wet werd ingevoerd, mochten alle al aangestelde trouwambtenaren blijven zitten. Dus ook zij die uitsluitend huwelijken tussen een man en een vrouw wilden sluiten. Er is in Nederland dus nog steeds een klein aantal trouwambtenaren dat weigert de wet uit te voeren. Ik vind dat dat niet kan. Zoals de indieners van de wet terecht aanvoerden: ambtenaren moeten neutraal zijn en zich te allen tijde houden aan de wet. En het zou onjuist zijn als we de indruk zouden wekken dat vrijheid van godsdienst belangrijker is dan artikel 1. Er is geen hiërarchie in grondrechten. Het mooie van onze grondwet is juist dat al die artikelen even belangrijk zijn. Dat is soms een spanningsveld, maar daarmee om kunnen gaan is de kern van onze democratie.

Ik had Dales graag willen vragen hoe zij hier over denkt. De openstelling van het huwelijk voor homoseksuelen heeft zij niet meer mee mogen maken – en dus ook de weigerambtenaar niet. Maar ik denk wel dat ik weet wat zij er van had gevonden. Ik citeer: “De wetgever heeft bij uitstek de taak om de algemene norm te stellen.” En daar heb je je maar aan te houden.

Maar het gaat mij in deze kwestie eigenlijk om een dieper liggende vraag. Namelijk: accepteer je iemand nu werkelijk, of is het: je bent hét of hier nu eenmaal, maar ik wil het eigenlijk niet merken?

Dat speelde toen al – ook nog in de jaren ’60 en ’70 – toen scholen wilden dat homoseksuele leraren hun mond hielden over hun geaardheid. Dus je mag op school niets vertellen over je zieke partner of eventuele kinderen. Of wat mijn oude leraar Nederlands meemaakte: geen vrij krijgen als je geliefde is overleden.

Je mag het zijn, maar we willen het niet zien.

Maar het speelt ook op andere terreinen. En in deze tijd misschien nog wel meer dan vroeger.

Sinds de jaren van Ien Dales is Nederland nog diverser geworden. Veel arbeidsmigranten hebben zich met hun families blijvend gevestigd. Vele mensen op de vlucht voor oorlog vonden in ons land een nieuw thuis.

In 1993 berekende het CBS dat zo´n 6 procent van de bevolking van niet westerse buitenlandse afkomst was – in 2019 is dat percentage boven de 13.

En ook over hen wordt het tijd dat we ons afvragen: accepteren we iemand nu werkelijk? Of is het: “je mag hier zijn, maar we willen er niet te veel van merken? Je mag hier zijn, maar we staan niet open voor wie je bent?”

Ik zou Dales willen vragen of zij vindt dat artikel 1 geldt voor iedereen in ons land, of alleen voor autochtonen. En ook hier ben ik wel vrij zeker van het antwoord.

Ik zei al eerder: Dales had uitgesproken opvattingen, maar ze stond ook open voor die van anderen. Toen VVD leider Bolkestein in september 1991 in een artikel in De Volkskrant ervoor pleitte meer lef te tonen in het debat over integratie, vielen velen over hem heen. Dales niet. Zij wilde dat debat wel aangaan. „In ons land moeten we openlijk en zonder aarzelingen kunnen discussiëren over onderwerpen als integratie”. En zelf vond ze trouwens de destijds populaire uitdrukking integratie met behoud van eigen identiteit ´niet zo gelukkig´ – haar woorden. „Het gaat niet om het behoud van iets. Men moet zich voor elkaar open willen stellen.”

Na bijna 30 jaar is dat wat mij betreft nog steeds de kern waar het om draait. Men moet zich voor elkaar open willen stellen. En ik ben bang dat we daar in die 30 jaar nog niet erg zijn opgeschoten.

Ik denk dat we er in Nederland alleen uit komen , als we elkaar niet alleen gelijk behandelen, maar ook van beide kanten laten zien dat we geinteresseerd zijn in elkaar. In elkaars cultuur, elkaars geschiedenis en elkaars ervaringen. We komen er niet met de houding: die Turkse buurman is er nou eenmaal, maar het kan me niet schelen wat hij denkt, hij moet zich gewoon aanpassen. Die mevrouw van de Turkse vrouwenclub, die moeder van Sinan Can – ze is er nou eenmaal, maar haar geschiedenis hoef ik niet te kennen.

Net zo min als de moeder van Nuredin en Mustafa kan volhouden, dat ze niet geìnteresseerd is in de vraag hoe de moeder van hun schoolvriendje Thomas eigenlijk leeft, gelooft en denkt. Of dat de vader van Nuredin kan denken: het mag hier wel een democratie zijn, maar daar ben ik tegen, dus daar ga ik mij niet aan houden.

Dan kunnen we niet meer volhouden als we echt willen samenleven in dit land.

Het is een kwestie waarover ik als voorzitter van het Nationaal Comité 4&5 mei veel nadenk. Op 4 mei herdenken we de slachtoffers van de oorlog en op 5 mei vieren we dat we bevrijd zijn en dat we nu al weer 75 jaar een vrije, democratische rechtstaat zijn. Het is bij uitstek een moment waarop we als volk een eenheid zijn, ons met elkaar verbonden voelen. Maar waarom zie ik zo weinig nieuwe landgenoten op de Dam?  Het Nationaal Comité heeft als opdracht richting, inhoud en vorm te geven aan herdenken en vieren én aan het levend houden van de herinnering van de Tweede Wereldoorlog. En we hebben de opdracht én de ambitie om alle mensen in ons land daarbij te betrekken.

Op 4 mei herdenken we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, burgerslachtoffers in het hele Koninkrijk, slachtoffers van de Holocaust, verzetsstrijders, gesneuvelde militairen. En sinds 1961 ook Nederlandse militairen die in latere jaren omkwamen bij vredesmissies en op andere slagvelden sneuvelden.

Het Nationaal Comité doet jaarlijks onderzoek naar het draagvlak voor 4 en 5 mei. Dat is buitengewoon groot. Ruim 90% van de inwoners neemt deel aan de twee minuten stilte. Er is nauwelijks verschil in de betrokkenheid van oude en nieuwe Nederlanders. Maar nieuwe Nederlanders zeggen: we hebben respect voor de herdenking van slachtoffers van de oorlog,  maar we voelen ons niet uitgenodigd op de 4 mei-herdenkingen. Ze zien het als een herdenking  van en voor mensen die de oorlog in Nederland hebben meegemaakt.

Ik zeg bij ontmoetingen vaak tegen allochtone jongeren ‘ik ben van ná de oorlog, ik heb de verhalen gehoord van mijn grootouders, er veel boeken over gelezen, maar ik was er net als jullie niet zelf bij. Waarom vragen jullie niet eens aan je ouders of grootouders hoe de Tweede Wereldoorlog – ik herhaal: wereld-oorlog – Turkije heeft getroffen, of Marokko, of Afrika? Hebben we een eigen geschiedenis, of zijn we allemaal erfgenamen van de wereldgeschiedenis? Betrekken wij nieuwkomers bij 4 mei of is dat iets van ons, zij die hier al meer dan drie generaties wonen?  Als wij nieuwkomers laten merken, dat wij ook geïnteresseerd zijn in hun geschiedenis en oorlogservaringen – dan voelen zij zich misschien wél uitgenodigd om actief deel te nemen aan herdenkingen.

Dat zou ik dus ook aan Ien Dales willen vragen: vindt u dat nieuwe Nederlanders ook recht hebben op erkenning van en ruimte voor hun eigen geschiedenis en eigen oorlogservaringen?

En voor 5 mei geldt op een andere manier hetzelfde.  We vieren dan dat wij in vrijheid kunnen leven, in een vrije democratische rechtstaat. Maar het is tegelijk een goed moment om stil te staan bij wat die begrippen dan betekenen. Wat is de waarde van de vrijheid, de democratie en de rechtsstaat? Wat betekenen die in deze tijd? Wat betekenen ze in een land met zoveel verschillende mensen, met zoveel verschillende opvattingen – die ook vaak nogal uitgesproken worden beleefd? Zowel door autochtone Nederlanders, als door hen die hier nog niet zo lang wonen? Op de 14 Bevrijdingsfestivals, maar ook tijdens de vrijheidsmaaltijden – die hopelijk  vanaf 5 mei 2020 door het hele land gaan plaatsvinden – zou daarover het gesprek moeten gaan.

Ik zou aan Ien Dales willen vragen: “Denkt u – net als ik – dat in deze tijd het gesprek over die waarden van enorm belang is?” En ik zou haar vragen bij een van die vrijheidsmaaltijden een tafelrede te houden over juist dit thema: de waarde van vrijheid, democratie en rechtstaat.

Want er komen leiders aan de macht – ook in keurige, democratische staten – die het niet zo nauw nemen met de waarheid, of met democratische waarden. Leiders die diegenen die met elkaar de basis vormen van een democratische rechtstaat, zoals politici, rechters en journalisten, verdacht maken. Die de mensen in het land niet met elkaar proberen te verenigen, maar hen juist tegen elkaar opzetten. Onder het motto: wie anders denkt is niet iemand die ik misschien kan overtuigen – of hij mij – nee, het is een tegenstander, een vijand.

En er komen steeds meer mensen, die betwijfelen of democratie nou echt wel het beste is. Ze zijn er niet meer trots op. Ze vinden het vanzelfsprekend, zijn niet anders gewend.

In de laatste aflevering van zijn prachtige serie Chinese dromen staat Ruben Terlou in het kleine democratische Taiwan op de plek waar je de Volksrepubliek China goed kunt zien liggen. Het is maar een paar kilometer. Naast hem staan twee oudere mannen. En op de vraag wat zij nou van de situatie vinden antwoorden ze:  ´Moet je zien, China gaat toch véél harder vooruit dan Taiwan! Als je daar een brug wilt bouwen, dan zeggen ze: een brug is goed voor iedereen! En dan slopen ze gewoon de huizen die in de weg staan. Wij hebben democratie. Hier moet dan eerst elke huizenbezitter onteigend worden. Daarom gaat alles daar veel sneller dan bij ons.´ En vrijheid? ´Ach, dat is iets waar de Taiwanese politici vooral veel over praten.´

Dat is China. Maar ook in Nederland zien we wat NRC columnist Tom Jan Meeus noemt ´de sluimerende verandering van het democratiebesef ´. Hij ziet dat niet alleen bij burgers, maar ook bij politici. Politici die het wel leuk lijkt om de baas te spelen, net als die politici in Netflixseries. En dan niet alleen de baas over het land, maar ook over de feiten. Politici die het niet zo nauw nemen met de waarheid. Die alleen uitgaan van hun eigen gelijk. En Meeus ziet de afnemende waardering voor, ik citeer: ´het geduld van de representatieve democratie, waarin macht pas ontstaat als je rekening kunt houden met anderen´. De conclusie van deze columnist was somber: ´zo ging dit jaar, met de groei van de eigenliefde en het autoritaire verlangen naar eigen feiten, de vergruizing van het land voort´.

Ik ben niet zo somber. Maar ik vind wel dat we alert moeten zijn. Voortdurend – en zéker op 5 mei – het gesprek aangaan over de grote waarde van de democratische rechtstaat. Wat maar weer aantoont hoe belangrijk het is om van 5 mei een echte vrije dag te maken…

En ja, je moet dan ook wel naar elkaar luisteren. Echte democratie is een regering van de meerderheid die ook heel goed rekening houdt met minderheden. Het kost allemaal tijd, het is allemaal omslachtig. Maar het is écht de beste manier van met elkaar samenleven.

Dames en heren,

Ik kom terug bij de weigerambtenaar, bij de wet op de gelijke behandeling. Bij het feit dat er nog steeds mensen zijn, ambtenaren, dus mensen die trouw aan de grondwet hebben gezworen, overheidstaken in het verlengde van deze wet uitvoeren, die zich niet aan de wet houden – en dat we dat laten lopen.

Misschien is het wel typisch Nederlands. Een beetje wegkijken. We gedogen van alles: weigerambtenaren, softdrugs, kapotte achterlichtjes. Als onze volksvertegenwoordiging kiest voor een verbod op gezichtsbedekkende kleding in openbare ruimtes, dan zijn er bestuurders die zeggen: dat gaan we niet handhaven.

Maar hoe diverser de samenleving wordt, hoe belangrijker, maar ook ingewikkelder het wordt om te zorgen dat iedereen precies weet wat je nou wel en niet mag doen. Iedereen wordt geacht de wet te kennen – maar in Nederland word je óók nog geacht door te hebben wanneer je daar een beetje de hand mee kan lichten en wanneer niet. Ik denk dat dat niet meer vol te houden is. Ik denk, dat we eens goed moeten praten over die gedoogcultuur. En nadenken over de vraag, of heldere regels – die ook gehandhaafd worden – niet een betere basis geven voor hoe we met elkaar omgaan in een complex en divers land.

Ook deze kwestie had ik graag aan Ien Dales voorgelegd. Maar misschien kunnen we voor het antwoord te rade gaan bij haar befaamde toespraak voor de VNG in 1992. De toespraak waarin zij pleitte voor – of nee, de eis stelde van – bestuurders met ´moed, karakter en zichtbare onkreukbaarheid`. De toespraak die eindigde met de alom bekende zinnen: ´het bewust even een andere kant opkijken, is fnuikend. De overheid is óf wel óf niet integer. Een beetje integer kan niet.´

Dit waren mijn vragen aan Dales – en mijn antwoorden. Ik dank u voor uw aandacht – en nu zou ik graag willen weten wat u denkt dat Ien Dales van dit alles gevonden zou hebben. Of wat u er zelf van vindt natuurlijk.